Een fascistenleider herdacht Marinus van der Lubbe

Hoe een communistische complottheorie gestalte kreeg
28 minuten leestijd
Jan Baars, leider van de Algemeene Nederlandsche Fascistenbond
Jan Baars, leider van de Algemeene Nederlandsche Fascistenbond (NIOD, 24124)

‘Ik voel me verdrietig om kameraad Van der Lubbe, dolgraag had ik hem nog eens een hand gegeven…’ 1

Het hoofd van de Leidse radencommunist Marinus van der Lubbe viel op 10 januari 1934 te Leipzig onder de guillotine. Hij was door de rechtbank aldaar ter dood veroordeeld. De bovenstaande woorden verschenen twee dagen na Van der Lubbe’s terechtstelling in het blad De Fascist. De schrijver hiervan was dan ook geen geestverwant van Van der Lubbe. Het was Jan Baars, de leider van de Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond (ANFB).

Een door sympathisanten vervaardigden houtsnede van Van der Lubbe.
Een door sympathisanten vervaardigden houtsnede van Van der Lubbe.
Zonder een spoortje ironie herdacht Baars ‘kameraad Van der Lubbe’ in het blad van zijn rumoerige splinterpartijtje. Onvermijdelijk dient de vraag zich aan: wat verbond de fascist Baars met de radencommunist Van der Lubbe? Het curieuze antwoord luidt: een onbeduidend voorval. In dit artikel wordt uiteengezet hoe een onbetekenend incident een prominente plaats kreeg in een communistische complottheorie tegen Van der Lubbe.

Een volksjongen als fascistenleider

Fascistische organisaties in ons land ontstonden doorgaans door fusie of ruzie. Aan de oprichting van de ANFB lag ruzie ten grondslag. Deze partij kwam voort uit de organisatie rondom het fascistische periodiek De Bezem. Het blad verscheen vanaf december 1927 en richtte zich nadrukkelijk op de ‘kleine man’.2 Het was de veelzijdige kunstenaar en ‘principieel alcoholist’ Erich Wichman die met zijn honende persiflages op de verburgerlijkte marxisten, cynische kwatrijnen en illustraties zijn stempel wist te drukken op het tijdschrift.3 Onder zijn invloed kreeg De Bezem ‘een pittig-vulgaire stijl, met een minimum aan getheoretiseer’,4 die het blad ook een zekere populariteit bezorgde in bepaalde intellectuele en artistieke kringen.5

In Amsterdam colporteerde Wichman met De Bezem bij stempellokalen voor werklozen, bij voorkeur op plekken waar de communisten het actiefst waren. Hij wist daarmee ‘een groepje proletariërs’, veelal gewezen socialisten en communisten, om zich heen te verzamelen. Onder zijn persoonlijke aanhang bevond zich ook Jan Baars.6 In zijn eigen woorden was deze Amsterdammer ‘een echt volkskind, een 24 karaats-Jordaner’.7 Baars was al op zeer jeugdige leeftijd lid van de eerste fascistische organisatie in ons land. Dit was het Verbond van Actualisten (VvA).8

Jan Baars, medio 1932
Jan Baars, medio 1932
Het mentorschap van zijn vriend Wichman duurde niet lang voor Baars. Door jarenlange ondervoeding en excessief alcoholgebruik was de kunstenaar en agitator lichamelijk opgebrand. Wichman, die ooit aan het papier had toevertrouwd dat hij wenste te sterven in een straatgevecht (‘met een brullende Vikingerslach en een laatste borrel, die half in mijn baard druipt!’9) overleed op Nieuwjaarsochtend van 1929 aanmerkelijk minder heroïsch in de armen van zijn moeder. Een verwaarloosde longontsteking werd zijn geroofbouwde gestel fataal.10

Binnen de Bezemgroep (als organisatie officieel opgericht op 15 december 1928) trad Baars door zijn gedurfde acties en oratorische vaardigheden spoedig steeds meer op de voorgrond. Hij werd beschouwd als een soort erfgenaam van Wichman.11 Na de in dit troebele milieu welhaast onvermijdelijke onenigheden en splitsingen, wist Baars in de vroege zomer van 1932 de macht naar zich toe te trekken in de Bezemgroep. Een audiëntie bij Mussolini op 13 juni van dat jaar ging hieraan vooraf. De Nederlandse gezant in Rome had ongewild meegewerkt aan deze ontvangst door Baars in een rapport voor Mussolini niet alleen een onguur element te noemen, maar ook een revolutionaire, onontwikkelde arbeidersjongen. Toen de Italiaanse dictator daarnaast nog uit een andere bron vernam dat deze jonge Nederlandse fascist in gevechten met communisten al zijn tanden had verloren, was zijn belangstelling gewekt. Gezeten op diens imposante bureau sprak Baars twintig minuten lang onbeschroomd met Mussolini.12 De Duce koesterde sympathie voor zijn gast en stelde vertrouwen in hem juist omdat hij een ‘volksjongen’ was.13 Vol bravoure verklaarde Baars tegenover de Italiaanse pers, die hem bejubelde als capo dei fascisti olandesi, dat maar liefst een vijfde van de Nederlandse bevolking achter hem stond.14 De Bezemgroep telde op dat moment ongeveer 220 leden.15

Alfred Haighton, financier van diverse fascistische en nationaalsocialistische bewegingen
Alfred Haighton, financier van diverse fascistische en nationaalsocialistische bewegingen
Teruggekeerd uit Italië, compleet met gesigneerd portret van Mussolini, voelde Baars zich sterk genoeg om zich van zijn voornaamste concurrent binnen de Bezemgroep te ontdoen. Dit was de gefortuneerde dr. Alfred A. Haighton, een onverbeterlijke intrigant met pathologische trekken, die het blad De Bezem en de gelijknamige organisatie financierde, zoals hij eerder bij het VvA had gedaan. Naast conflicten over het leiderschap speelden ook principiële motieven een rol in de controverse tussen beide rivalen. Haighton was – mede door een onderhoud met nazi-ideoloog Alfred Rosenberg in het najaar van 1930 – steeds meer onder invloed geraakt van het nationaalsocialistische rassendenken.16

Het weinig omlijnde fascisme van Baars daarentegen was volledig op Mussolini’s Italië georiënteerd. Rassenleer en antisemitisme, wezenlijke bestanddelen van Hitlers Nationalsozialismus, speelden bij hem geen enkele rol. Baars was ervan overtuigd dat de corporatieve staat een einde zou maken aan alle economische ellende en politieke verdeeldheid. Dat deze staatkundige schepping in Italië hoofdzakelijk op papier bestond, ontging hem ten ene male, zoals gewone communisten doorgaans niet beseften dat er een wereld van verschil bestond tussen de ronkende Sovjetpropaganda en de mensonterende werkelijkheid in de eerste ‘arbeiders- en boerenstaat’.

Tijdens de algemene ledenvergadering op 29 juni 1932 kozen alle aanwezigen de kant van Baars, terwijl de uitgeschakelde Haighton zelfs van spionage voor de Antifa werd beticht. De zegevierende Amsterdammer zette de organisatie voort onder de naam ANFB.17 Hier te lande werd Baars de eerste fascistische leider die een aanhang van enige betekenis achter zich wist te scharen. Met de uitroep ‘Heil Baars’ begroetten de zwarthemden van de ANFB hun leider. ‘Heil Bot,’ spotten politieke tegenstanders niet zonder humor.18 Op openbare bijeenkomsten prees de voormalige marktkoopman Baars zijn fascistische denkbeelden op dezelfde luidruchtige wijze aan als voorheen zijn koopwaar. Zijn voor de vuist weg uitgesproken redevoeringen eindigde hij steevast met de stellige uitroep: ‘Daarom fascisme!’19

Toen Baars op 6 oktober 1932 in de Graanbeurs te Leiden sprak, leek hij niet aan zijn rituele slotzin toe te komen. Al gauw was hij onverstaanbaar door het afkeurende gejoel van communistische ‘toehoorders’ uit de zaal. Door het optreden van een inspecteur van de politie bedaarden de gemoederen aanvankelijk nog, zodat Baars verder kon spreken. Toen de ANFB-leider enige debaters van repliek wilde dienen, begonnen communisten ‘Rood Front’ te schreeuwen en de Internationale te zingen. De woorden van Baars gingen daardoor in het rumoer verloren.20 Op triomfantelijke toon meldde het communistische dagblad De Tribune dat ‘de proletarische woede’ losbarstte tegen ‘de miniatuur dictator Baars’.21 Niet iedereen toonde zich ingenomen met deze opzettelijke obstructie van het debat.

Tijdens de bijeenkomst sprong Marinus van der Lubbe op een stoel en maande hij het publiek om Baars ten minste te laten uitspreken. Zijn optreden kreeg in de pers vrijwel geen enkele aandacht. Slechts Het Leidsch Dagblad vermeldde dat de communist (sic) Van der Lubbe zich in het debat had gemengd.22 Terwijl De Tribune geen melding maakte van de interventie van deze voormalige partijgenoot, is het incident achteraf door de communisten dankbaar aangegrepen toen zij hun ‘bewijsvoering’ tegen Van der Lubbe aan het vervaardigen waren. Het voorval diende als bewijs dat hij indertijd al met fascistische denkbeelden geïnfecteerd zou zijn.

Van der Lubbe’s ingrijpen ten gunste van Baars kan evenwel moeilijk opgevat worden als een blijk van sympathie voor het fascisme. Nadat Van der Lubbe in 1931 om politieke motieven uit de Communistische Partij Holland (CPH) was gestapt, had hij zich als toegewijd radencommunist doen kennen.23

Radencommunisme in Nederland: ‘stoelenwiki’ en ‘kloosterbroeders’

Het radencommunisme als politieke stroming ontstond onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog en beriep zich op de ervaringen van de arbeiders- en soldatenraden, zoals kortstondig functioneerden in Rusland en delen van Europa (Duitsland, Hongarije en Italië). De radencommunisten verwierpen de leninistische opvattingen over de noodzakelijkheid van een bolsjewistische voorhoedepartij en haar dictatuur. Oorspronkelijk wezen zij die om praktische redenen af voor het industrieel hoogontwikkelde Westen waarbinnen een omvangrijke klasse van industriearbeiders bestond. Spoedig vond deze afwijzing ook op principiële gronden plaats en ontwikkelden de radencommunisten zich tot de scherpste critici van het bolsjewisme. Zij verkondigden dat in de Sovjet-Unie de machteloze arbeiders gebukt gingen onder een dictatoriaal staatskapitalisme.24

De radencommunisten veroordeelden het werken in het parlement en de bestaande vakbonden als contrarevolutionaire strijdmethoden. Na de komende proletarische revolutie en ‘het stukslaan van de burgerlijke staat’ moesten de arbeiders zichzelf via raden besturen om zo de vorming van een nieuwe uitbuitende klasse te voorkomen. De Sovjet-Unie diende daarbij als afschrikwekkend voorbeeld van revolutionaire degeneratie.

Anton Pannekoek, theoreticus van het radencommunisme
Anton Pannekoek, theoreticus van het radencommunisme (CC0 – wiki)
De voornaamste theoretici van het radencommunisme waren de dichter Herman Gorter en de astronoom Anton Pannekoek.25 Lenin – voor wie de leuze ‘alle macht aan de sovjets’ nooit meer dan een machiavellistische manoeuvre was geweest – bestreed hun opvattingen fel in zijn brochure De linkse stroming. Een kinderziekte van het communisme. Onomwonden stelde hij hierin dat ‘de dictatuur van de [proletarische] klasse onder leiding van de partij wordt uitgeoefend’. Lenin liet er geen twijfel over bestaan dat er binnen de bolsjewistische partij en de Sovjetstaat een oligarchie bestond:

‘Er wordt in geen enkele belangrijke politieke of organisatorische kwestie door welke staatsinstelling van onze republiek ook een beslissing genomen zonder leidende aanwijzingen van het Centraal Comité van de partij.’ 26

Het door de radencommunisten gemaakte onderscheid tussen dictatuur van de partij en dictatuur van het proletariaat als klasse getuigde volgens Lenin desondanks van ‘een ongelooflijke en hopeloze warhoofderij’.27

Op het derde congres van de in Moskou zetelende Communistische Internationale (Komintern) in de zomer van 1921 ridiculiseerde het bolsjewistische kopstuk Karl Radek tot algemene hilariteit Pannekoek en Gorter met de smalende opmerking: ‘De een is astronoom, gluurt naar de sterren, ziet nooit een levende arbeider, de ander is wijsgeer en bovendien nog dichter.’28 Hoewel Radeks honende woorden geen enkel steekhoudend argument bevatten, misten zij hun uitwerking niet.

In Duitsland was het radencommunisme gedurende een korte periode een politieke factor van betekenis. In de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) vormden de radencommunisten oorspronkelijk zelfs de meerderheid van de leden. Met instemming van de Komintern royeerde de KPD-leiding in 1919 de gehele linkervleugel oftewel het merendeel van de leden. In 1920 richtten de uitgestoten ‘linkse communisten’ de Kommunistische Arbeiter Partei Deutschlands (KAPD) op die weldra 38.000 leden telde.29 Het programma van de KAPD was geïnspireerd door de denkbeelden van Gorter en Pannekoek. De partij was weinig homogeen en herbergde vier richtingen.30 De roekeloze poging in maart 1921 om samen met de KPD een revolutionaire opstand te ontketenen liep uit op een fiasco.31 Door interne verdeeldheid en splitsingen verscheurd, verwerd het radencommunisme in Duitsland in minder dan twee jaar tijd tot een politiek randverschijnsel.32

Mislukte revolutiepoging van KAPD en KPD in maart 1921
Mislukte revolutiepoging van KAPD en KPD in maart 1921 (Bundesarchiv, Bild 183-K0105-0601-004 / CC-BY-SA 3.0)

In Nederland heeft het radencommunisme nooit enige aanhang van werkelijke betekenis gehad. De Kommunistische Arbeiders Partij Nederland (KAPN), opgericht in september 1921, telde oorspronkelijk tweehonderd man.33 Hiertoe behoorde wel Gorter, maar niet Pannekoek. Hij ontving een brief van de KAPN waarin op nogal apodictische wijze werd geëist dat hij toetrad. Vanwege de richtingenstrijd binnen de KAPD besloot hij zich afzijdig te houden. Pannekoek wilde zijn eigen denkbeelden tot klaarheid brengen zonder daarbij door het lidmaatschap van een bepaalde partij beperkt te worden.34 Het bleek ook om andere redenen een verstandige keuze te zijn.

In navolging van de Duitse geestverwanten verviel de KAPN spoedig in dogmatisch sektarisme, kleingeestige ruzies en massale royementen.35 Nog treuriger was dat onder het mom van ideologische scherpslijperij herhaaldelijk ook onderlinge familietwisten werden uitgevochten. Berucht was de familie Korper, spottend ‘de Korporatie’ genoemd. De meer algemene geldende bijnaam ‘stoelenwiki’ verwees naar de onhebbelijke gewoonte van verscheidene radencommunisten om zich op bijeenkomsten niet alleen van argumenten, maar ook van meubilair te bedienen.36

Herman Gorter in 1892 - Foto gemaakt door Willem Witsen
Herman Gorter in 1892 – Foto gemaakt door Willem Witsen
De meerderheid van de leden van de KAPN werd geroyeerd of vertrok ontgoocheld uit eigen beweging. Partij-ideoloog Gorter, die geregeld werd verzocht te bemiddelen bij de kleinzielige vetes, beklaagde zich in september 1924 schriftelijk tegenover een partijgenoot over de toestand in de hopeloos verscheurde KAPN:

‘Hoe kunnen die leden onze nieuwe grote taktiek verdedigen, als zij elkaar om elke kleinigheid aanvallen. Mijn Tijd is te kostbaar om in die dingen op te treden.’ 37

De wanhopige vermaningen van Gorter mochten niet baten. Zelfs over zijn graf heen gingen de onderlinge ruzies en machinaties door. In de dagen voorafgaand aan Gorters crematie op 19 september 1927 probeerden de drie onbeduidende groepjes die zich met de naam ‘KAPN’ tooiden allen gedaan te krijgen dat aanhangers van beide andere richtingen niet zouden worden toegelaten op de plechtigheid. Op de dag zelf weigerden de aanwezige radencommunisten met het ‘burgerlijke’ publiek samen in de rouwstoet naar het crematorium te lopen. Zij positioneerden zich brutaalweg aan het hoofd van de optocht en waakten er steeds voor dat een ruime afstand tussen hen en de andere bezoekers bewaard bleef. Maandenlang na Gorters dood eisten de wedijverende KAPN-en nog het alleenrecht op om hem te mogen eren.38 Het was meer dan symbolisch dat Pannekoek op de crematie van Gorter met de zogenaamde ‘burgerlijke’ literatoren meeliep.39

Nog in hetzelfde jaar 1927 ontstond de Groep Internationale Communisten (GIC). Met deze naam maakten de drie oprichters, die ooit tot de KAPN behoorden, duidelijk dat zij streden voor de proletarische wereldrevolutie.40 Het was daarmee een directe stellingname tegen de bolsjewieken die het nationale belang van de Sovjet-Unie boven de wereldrevolutie stelden.41 De aanduiding ‘groep’ maakte duidelijk dat deze radencommunisten niet langer meer een politieke partij wilden vormen.42 Dit was volledig in overeenstemming met de denkbeelden van Pannekoek. Hij beschouwde politieke partijen als een achterhaalde organisatievorm die schadelijk was voor de klassenstrijd van de arbeiders.43

De crematie van Herman Gorter, 19 september 1927
De crematie van Herman Gorter, 19 september 1927

De GIC bestond uit een los verband van lokale werkgroepen die propaganda maakten door middel van doorwrochte uiteenzettingen op schrift en scholingscursussen. Pannekoek, die gold als ideologische mentor, verleende hieraan zijn medewerking. Evenals zijn medestrijders publiceerde hij zijn bijdragen anoniem om zo iedere schijn van het gesmade leiderschap te vermijden.44 Veel werfkracht ging er niet uit van de theoretische verhandelingen die de GIC uitgaf. Henk Sneevliet, de leider van de semi-trotskistische Revolutionaire-Socialistische Partij (RSAP) betitelde deze radencommunisten sarcastisch als de ‘kloosterbroeders van het marxisme’ omdat zij zich alleen met studie bezighielden en nooit tot actie overgingen.45

Na zijn breuk met het partijcommunisme sloot Van der Lubbe zich in 1931 aan bij de GIC. Hij was persoonlijk bevriend met verschillende leden ervan en sympathiseerde met hun opvattingen.46 Toen in november 1931 de Twentse textielarbeiders zonder steun van de vakbonden in staking gingen tegen een loonsverlaging, reisde hij naar Enschede om verslag uit te brengen voor de GIC. Hij kwam terug met een gedegen rapport dat ook het ontstaan van het Twentse proletariaat en de lokale arbeidersbeweging behandelde. Uren moest Van der Lubbe ervoor in de bibliotheek hebben doorgebracht. Toen een lid van de GIC, een onderwijzer, hem wees op de taalfouten in het rapport, zei hij:

‘Waar hebben we anders schoolmeesters voor dan om de fouten er uit te halen?’ 47

In het najaar van 1932 kwam Van der Lubbe in conflict met een aantal leden van de GIC. Op een vergadering in Leiden had hij namens de organisatie verschillende opvattingen verkondigd, waartegen zij bezwaar maakten. Verontwaardigd verliet Van der Lubbe de GIC om zich aan te sluiten bij een andere radencommunistische splintergroepering: de Linkse Arbeiders Oppositie (LAO).48 De overstap maakte Van der Lubbe mede onder invloed van zijn vriend Simon Harteveld.49

Publicatie van de Groep van Internationale Communisten
Publicatie van de Groep van Internationale Communisten, 1930
De LAO richtte zich op ‘directe actie’ en het uitlokken van klassenconflicten en gaf het blad Spartacus uit.50 Ongetwijfeld sloot de LAO als organisatie meer aan bij het ongedurige karakter van Van der Lubbe dan het overwegend intellectuele gezelschap van de GIC. De bezielende kracht hiervan was Eduard Sirach. Hij nam als marineman tijdens de Eerste Wereldoorlog deel aan muiterijen op de Nederlandse vloot in Indonesië. Eind 1918 was Sirach betrokken bij revolutionaire woelingen in het Roergebied. Teruggekeerd in Nederland was hij eerst hij actief in de CPH, het Nationaal Arbeids Secretariaat en de RSAP voordat hij met enkele anderen in het voorjaar van 1932 de LAO oprichtte.51 Van der Lubbe kwam regelmatig bij Sirach thuis, zelfs nog de avond voordat hij op 3 februari 1933 richting Duitsland vertrok.52

Wim Harms, vriend en politiek geestverwant, beweerde later dat Van der Lubbe kort voor zijn vertrek had verklaard dat hij het Nederlandse parlementsgebouw in Den Haag in brand wilde steken. Bij een andere gelegenheid vertelde zijn kameraad Piet van Albada aan Van der Lubbe dat iemand eens tegen hem had gezegd dat ze de Rijksdag maar in brand moesten steken, want al die bonzen daar maakten alleen maar ruzie.53 De geuite wens ging niet lang daarna in vervulling.

De Rijksdagbrand: rookgordijn of verzetsdaad?

Op 27 februari 1933 stond het Duitse parlementsgebouw, de Reichstag, in brand. De ter plaatse gearresteerde Van der Lubbe verklaarde tijdens zijn verhoor dat de brandstichting zijn werk alleen was en politiek gemotiveerd was. Hij keerde zich tegen de net gevormde coalitieregering onder leiding van Hitler. Deze regering onderdrukte de arbeiders en zou zich nooit door andere landen laten vernederen, zodat het ten slotte tot een oorlog moest komen. Omdat de arbeiders zelf niets wilden ondernemen, had hij de brand gesticht. Van der Lubbe distantieerde zich in zijn verklaring nadrukkelijk van de communistische partij die de leiding niet aan de arbeiders zelf wil overlaten. De massa moest volgens hem zelf beslissen wat zij wilde doen of laten.54

De brandende Rijksdag. Brandweermannen proberen het vuur te blussen.
De brandende Rijksdag. Brandweermannen proberen het vuur te blussen.

In een brief aan de Polizei Präsident in Berlijn deelde de commissaris van de politie in Leiden mee dat Van der Lubbe geen lid meer was van de communistische partij, maar zich inzette voor de radencommunistische groep LAO. De Nederlandse gezagsdrager omschreef hem als een ‘warhoofd’ en stelde vervolgens:

‘Hij vindt zichzelf blijkbaar een geboren leider, doch mist alle eigenschappen daartoe; ook is hij daar voor niet ontwikkeld genoeg.’ 55

De brandstichting door Van der Lubbe had allerminst het beoogde effect.56 Het resultaat was zelfs ronduit rampzalig. Onder de afgekondigde Notverordnung brak een periode van tomeloze terreur aan. Talloze tegenstanders verdwenen in haastig geïmproviseerde gevangenissen of werden dikwijls op brute wijze vermoord. Op basis van een leugenachtige getuigenverklaring arresteerden de politie op 9 maart 1933 drie Bulgaren als verdachten van de Rijksdagbrand: Georgi Dimitrov, Blagoi Popoff en Wassili Taneff. Zij bleken alle drie over een alibi te beschikken voor de avond van de Rijksdagbrand. Opmerkelijk genoeg was de politie er niet van op de hoogte dat het drietal voor de Komintern werkzaam was en Dimitrov hoofd van het in Berlijn gevestigde Europese bureau hiervan was.57 Ten onrechte verwarde de rechter van instructie Paul Vogt hem met een communistische naamgenoot die in 1925 deelnam aan een bomaanslag op de kathedraal in Sofia.58

Marinus van der Lubbe - Duitse politiefoto uit 1933
Marinus van der Lubbe – Duitse politiefoto uit 1933
Voor deze bloedige aanslag droeg Dimitrov overigens wel degelijk politieke verantwoording. Hij was in 1923 samen met Vasil Kolarov leiders van de mislukte communistische opstand in Bulgarije. Na het mislukken hiervan zetten de gevluchte Dimitrov en Kolarov in Wenen een Buitenland Bureau op en kozen zij voor een strategie van terreuraanslagen in eigen land. Het vermoorden van generaal Kosta Georgiëv en het opblazen van het dak van de kathedraal van Sofia tijdens zijn begrafenisplechtigheid waren hier onderdelen van. Meer dan honderd mensen stierven bij deze bomaanslag onder de brokstukken.59

Met behulp van de aan hem geschonken volmachten, voltooide Hitler op nietsontziende wijze zijn Machtübernahme. Door met de dreiging van een rode revolutie te schermen, wist de nazileider zijn eigen coup d’état te legitimeren. Ter rechterzijde van de politiek toonden velen, ook in ons land, zich ontvankelijk voor deze schijnrechtvaardiging. Zowel de Telegraaf als het katholieke dagblad De Tijd en de antirevolutionaire De Standaard spraken hun waardering uit over Hitlers repressieve optreden tegen socialisten en communisten in de weken na zijn machtsovername.60 De Standaard noemde het als…

‘…één van de hoofdverdiensten van Adolf Hitler, zoo niet de allergrootste, dat hij Duitschland en daarmede waarschijnlijk geheel Europa, gered heeft van het monster van het Communisme’. 61

Bij de Rijksdagverkiezingen op 5 maart 1933 behaalden de nazi’s een geweldige verkiezingsoverwinning en verkregen zij 43,9 procent van de stemmen. Onder invloed van grootschalige intimidatie en in afwezigheid van de communistische afgevaardigden nam het nieuwe parlement dezelfde maand de Machtigingswet aan. Door aan Hitler en zijn regering wetgevende macht toe te kennen, zette de Rijksdag zichzelf politiek buitenspel.

Ondertekening van de Machtigingswet
Ondertekening van de Machtigingswet
Of de KPD werkelijk van plan was de revolutie uit te roepen, is uiterst twijfelachtig gezien haar parlementaire en half-legalistische koers van dat moment. De dag na de brand spoedde het KPD-kopstuk Ernst Torgler zich naar de politie om daar de onschuld van zijn partij te bepleiten. Prompt namen de dienstdoende agenten hem in hechtenis.62 Terecht kan de vraag worden geopperd of de KPD, ondanks al haar gezwollen revolutionaire retoriek, in staat was tot een succesvolle machtsgreep. Toen in juli 1932 kanselier Franz von Papen de sociaaldemocratische regering van de deelstaat Pruisen op inconstitutionele wijze liet afzetten, riep de KPD in heel Duitsland als protest een algemene werkstaking uit. Dit streven om de massa’s te mobiliseren liep uit op een pijnlijke demonstratie van haar eigen onmacht, aangezien vrijwel geen arbeider aan de vlammende oproep gehoor gaf. Niettemin schreef de communistische partijpers over een geweldige overwinning. Door een staking uit te roepen had de KPD immers het verraad van de socialistische leiders ontmaskerd die passief waren gebleven. Schrijver Arthur Koestler, die toentertijd in het geheim als agent voor de KPD werkte, stelde later dat de grootste communistische partij van Europa…

‘…een gecastreerde reus was, wiens snoeven en tieren alleen maar dienden om zijn verloren mannelijkheid te verbergen’. 63

Tegenover de beschuldiging van een bolsjewistisch complot stelden de communisten onmiddellijk dat er sprake was van een nationaalsocialistische provocatie met Van der Lubbe als werktuig.64 Het dagblad van de CPH, De Tribune, meldde daags na de Rijksdagbrand dat…

‘…v.d. Lubbe een vijand van de Communistische Partij is, die tallooze malen tegen haar politiek is opgetreden, nadat hij uit de rijen van de Communistische beweging wegens provocatorische handelingen was uitgesloten’.

Het laatste was pertinent onjuist. In hetzelfde nummer van De Tribune herhaalde het partijsecretariaat en de neerlandicus dr. J.A.N. Knuttel, een vooraanstaand partijlid uit Leiden, in vrijwel gelijkluidende verklaringen de aantijgingen tegen Van der Lubbe.65 Een saillant detail: dezelfde Knuttel hekelde twee jaar eerder in De Tribune onder de kop ‘Fascisme in Leiden’ het harde politieoptreden tegenover de communistische agitator Van der Lubbe.66

In de weken na de Rijksdagbrand kwam De Tribune regelmatig met wilde theorieën over Van der Lubbe’s vermeende rol hierin. Zo beweerde het communistische dagblad op 16 maart dat hij al in 1932 als nazi was beëdigd.67 De volgende dag stond opnieuw een sensationele mededeling in de krant: Van der Lubbe was door loting aangewezen om de brand te stichten. Hij weigerde eerst, maar was er vervolgens toe gedwongen.68 Deze laatste twee aantijgingen werden niet meer herhaald, wat voldoende duidelijk maakt over het ‘waarheidsgehalte’ hiervan. Aan het voorval in de Graanbeurs refereerde De Tribune vooralsnog niet. In de communistische lastercampagne tegen Van der Lubbe speelde dit element pas later een rol.

Het Spartacus-nummer van 19 januari 1934 waarin Van der Lubbe wordt herdacht.
Het Spartacus-nummer van 19 januari 1934 waarin Van der Lubbe wordt herdacht.

In de gefragmenteerde radencommunistische beweging riep Van der Lubbe’s brandstichting uiteenlopende reacties op. De LAO huldigde in haar orgaan Spartacus, waarvan Sirach redacteur was, haar ‘ten doode gewijde kameraad’ omdat ‘den daadkracht en de zelfverzaking die hem bezielde, de massa zal moeten bezielen, wil zij aan het misdadige kapitalisme een einde maken’.69 De Groepen Radencommunisten (voordien ‘bekend’ als de KAPN) plaatsten zich op hetzelfde standpunt en prees in haar blad de Radencommunist de brandstichting als ‘een vonk die de explosie in de geweldige gespannen toestand had kunnen teweeg brengen’.70

De GIC reageerde in een door haar verspreid manifest onomwonden afwijzend. Zij verklaarde de brandstichting vanuit Van der Lubbe’s eigen ‘wanhopige toestand’ en vervolgde: ‘Politiek gezien is deze daad niet te verdedigen. Wanneer de Duitsche Arbeidersklasse ondanks de onnoemelijke ellende, waaronder ze gebukt gaat nog niet in opstand komt, dan kan ze daar door het verbranden van een Rijksdaggebouw ook niet toe worden gebracht.’71 Ook in zijn orgaan wees de GIC nadrukkelijk op de negatieve gevolgen van de brandstichting: de Duitse regering had haar terreur tegen de arbeidersbeweging versterkt en individuele terreurdaden weerhielden de arbeiders ervan om als klasse op te treden. Van der Lubbe’s ‘persoonlijke daad’ werd gelaakt als ‘volkomen waardeloos’.72

Pas later bleek dat Pannekoek de schrijver was van het anonieme artikel. De historicus Richer Roegholt meende dat deze radencommunistische theoreticus Van der Lubbe onheus beoordeelde. Hij wees erop dat Pannekoek minstens had kunnen bedenken dat er klaarblijkelijk iets mis was met zijn eigen propaganda. Voortdurend had Pannenkoek er immers op gehamerd dat arbeiders buiten partijen en vakbonden om zelf het initiatief moesten nemen. Enig mededogen met ‘het slachtoffer van een verkeerd begrepen prediking’ was daarom op zijn plaats geweest, zo meende Roegholt.73

“Zijn verdedigers betoogden dat Van der Lubbe met zijn daad het Duitse proletariaat tot verzet had willen aanzetten.”

Ondanks het verschil in beoordeling van de brandstichting zelf, namen alle radencommunistische groeperingen scherp stelling tegen de wijze waarop Van der Lubbe, vooral van linkse zijde, werd belasterd. Niet alleen communisten en sociaaldemocraten, maar ook veel revolutionaire socialisten, syndicalisten en anarchisten veroordeelden hem aanvankelijk als een provocateur. Zij verkondigden dat de brandstichting als rookgordijn diende om Hitlers machtsgreep te verhullen.74

De aanvallen op Van der Lubbe waren zo hevig en massaal dat een groep van vrienden en geestverwanten ter verdediging van hem haastig een brochure uitbracht. Deze zestien pagina’s tellende apologie had de titel Marinus van der Lubbe. Een Proletariër of Provocateur? Er verschenen in de loop van 1933 en 1934 vertalingen in het Frans, Engels en Italiaans.75 In het geschrift stelden zijn verdedigers kernachtig dat het tamelijk ongewoon is voor een provocateur om te verkondigen dat er geen mededaders zijn.76

Hiernaast wezen zij op het opmerkelijke feit dat sociaaldemocraten en communisten, die elkaar doorgaans leugenachtigheid verweten, nu kritiekloos elkanders beschuldigingen tegen Van der Lubbe overnamen.77 Zijn verdedigers betoogden dat Van der Lubbe met zijn daad het Duitse proletariaat tot verzet had willen aanzetten en dat hij de rechtszitting als tribunaal zou gebruiken ter ontmaskering van ‘de beulen der arbeiders en de bonzen’.78 Ook het blad Spartacus profeteerde dat hun kameraad de komende rechtszaak voor propaganda zou gebruiken.79

Monument voor Marinus van der Lubbe in Leiden
Monument voor Marinus van der Lubbe in Leiden (CC BY-SA 3.0 nl – Jan van Steen – wiki)

Communistische complottheorie

Kriminalkommissar dr. Walter Zirpins, die het onderzoek naar Van der Lubbe leidde, rondde op 3 maart 1933 zijn proces-verbaal af. De verdachte was volgens de inspecteur een doortastende jongen die vloeiend Duits sprak en beschikte over een – weliswaar eenzijdige – intelligentie. Tijdens de verhoren had hij over de brand steeds weer verklaard dat ‘de hoofdzaak voor hem is dat het “iets groots” wordt, dat opzien baart en waardoor de arbeiders eindelijk “wakker geschut” worden’. ‘De vraag of Van der Lubbe de daad alleen heeft uitgevoerd kan zonder aarzelen bevestigend worden beantwoord’, zo concludeerde Zirpins.

Dit nam niet weg dat wel degelijk de verdenking bestond dat de verdachte in opdracht van communistische leiders had gehandeld. Drie getuigen – hun verklaringen bleken later vals te zijn – zouden de middag voor de brand Torgler in de Rijksdag in Van der Lubbe’s gezelschap hebben gezien. Het uittreden van Van der Lubbe uit de CPH weet Zirpins dan ook louter aan ‘kleine persoonlijke voorvallen’ die aan zijn communistische opvattingen en doelen niets hadden.80

Kriminalkommissar Helmut Heisig, die nauw betrokken was bij het onderzoek en ook Van der Lubbe had verhoord, reisde kort daarna naar Leiden om inlichtingen te verzamelen. Tegenover journalisten verklaarde hij dat de gearresteerde Nederlander in Berlijn in contact had gestaan met communistische en links-socialistische groepen en dit zelf had gezocht. Of deze groepen betrokken waren geweest bij de brandstichting stond nog niet vast, aldus Heisig. Wel kon met zekerheid worden gesteld dat Van der Lubbe de brand alleen had gesticht.81 Toen kranten over zijn uitspraken berichtten, reageerde de rechter van instructie Vogt op deze ‘foutieve persberichten’ onmiddellijk met een communiqué:

De onderzoekingen, die tot dusver zijn ingesteld, hebben bewezen, dat de als de brandstichter van het Rijksgebouw gearresteerde Hollandse communist (sic!) Van der Lubbe in de tijd onmiddellijk voorafgaande aan de brand niet alleen verbindingen heeft onderhouden met Duitse communisten, maar dat hij ook contact heeft gehad met buitenlandse communisten, o.a. met communisten die wegens de aanslag op de kathedraal in Sofia in het jaar 1925 ter dood resp. zware gevangenisstraffen zijn veroordeeld. 82

De mogelijkheid dat Van der Lubbe alleen verantwoordelijk was voor de brandstichting was niet alleen in nazi-Duitsland, maar ook in de Sovjet-Unie en bij de meeste antifascisten in het westen destijds eenvoudigweg ondenkbaar.83

Historisch gezien was de verdachtmaking van communisten dat Van der Lubbe een handlanger was van de nazi’s overigens weinig verrassend. Met het uiten van dergelijke aantijgingen waren de bolsjewistische leiders nooit bepaald terughoudend geweest. Zowel rechtse als linkse tegenstanders kregen regelmatig het predicaat ‘fascist’ toegemeten of werden als handlangers dan wel wegbereiders van het fascisme voorgesteld. Zo bestreden communisten tijdens het interbellum op de Komintern jarenlang sociaaldemocraten als ‘sociaal-fascisten’. De slotresolutie van het vijfde congres van deze organisatie in 1924 decreteerde:

‘Fascisme en sociaal-democratie zijn twee zijden van eenzelfde instrument van kapitalistische dictatuur. In de strijd tegen het fascisme kan de sociaal-democratie dus nooit een betrouwbare bondgenoot van het strijdbare proletariaat zijn.’ 84

Vanaf het zesde congres in 1928 schilderde de Komintern de sociaaldemocratie af als wegbereider van het fascisme en de meest gevaarlijke vijand van de arbeidersklasse.85

Ook na Hitlers Machtübernahme en de grootschalige vervolging van socialisten handhaafde Moskou deze noodlottige politiek. Terwijl Duitse socialisten evenzeer de concentratiekampen van nazi’s bevolkten, kopte De Tribune nog in mei 1933 op de voorpagina: ‘De sociaal-democratie effent de weg naar het fascisme.’86

Het was voor de communistische leiders nu zaak om tegenover de buitenwereld aannemelijk te maken dat Van der Lubbe in opdracht van de nazi’s had gehandeld. Deze taak werd toevertrouwd aan Willi Münzenberg. Deze ‘magnetische persoonlijkheid’ stond aan het hoofd van het westelijk bureau van de propaganda-afdeling van de Komintern. Münzenberg was buitengewoon bedreven in het bedrijven van propaganda, waarbij de werkelijke doelen van Moskou dikwijls gemaskeerd werden door allerlei humanitaire leuzen. Hiermee wist hij ook allerlei progressieve, niet-communistische intellectuelen, kunstenaars en wetenschappers te strikken voor zijn doeleinden. ‘Hij stampte Internationale Comité’s, congressen en Bewegingen uit de grond, zoals een goochelaar konijnen uit zijn hoed tovert’, aldus zijn toenmalige medewerker Koestler later.87 Zo organiseerde Münzenberg het grote Wereldvredecongres te Amsterdam in 1932. Het merendeel van 2200 gedelegeerden wist niet dat het een door Moskou gefinancierd en geregistreerd initiatief betrof.88

Bruinboek van de Hitler Terreur
Bruinboek van de Hitler Terreur
Kort na de Rijksdagbrand ontkwam Münzenberg naar Parijs. Hier initieerde hij de oprichting van het ‘Wereldcomité van Kunstenaars en Intellectuelen voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme’. Onder verantwoordelijkheid van dit comité, dat hiervan niet op de hoogte was, verscheen in juli 1933 een lijvig boekwerk vol aanklachten tegen de nazi’s. Slechts een maand later werd de Nederlandse vertaling gepubliceerd onder de enigszins wijdlopige titel Bruinboek van de Hitler-terreur en de Rijksdagbrand, voorbereid door het Wereldcomité voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme. Een indrukwekkende lijst met eminente wetenschappers, kunstenaars en journalisten die waren toegetreden tot de Nederlandse afdeling van het wereldcomité, was toegevoegd. Er werden in ons land 30.000 exemplaren van Het Bruinboek verkocht.89

De publicatie was samengesteld door de weinig scrupuleuze medewerkers van Münzenberg. Het Bruinboek bood een uitvoerig gedocumenteerd beeld van Hitlers opmars naar de macht en de ongebreidelde naziterreur daarna. Hiernaast ontvouwde het boek een zorgvuldig geconstrueerde, doch niet minder leugenachtige complottheorie over de Rijksdagbrand. De samenzweringstheorie kwam erop neer dat de brandstichting was beraamd en uitgevoerd door de nazi’s, waarbij als instrument ‘een klein, slechtziend warhoofd: Marinus van der Lubbe’ optrad.90

Het Bruinboek schilderde Van der Lubbe af als een zeer roemzuchtige en ijdele dwaas wiens homoseksuele geaardheid al vroeg aan den dag trad.91 In de communistische beweging was deze zonderling altijd een ‘vreemd element’ geweest. Zijn royement uit de communistische jeugdbond voorkwam Van der Lubbe door zelf tijdig uit te treden. Sindsdien ontpopte hij zich als een fanatieke bestrijder van de CPH.92 In het voorjaar van 1931 kwam de berooide Van der Lubbe op reis in Duitsland in contact met hooggeplaatste nazi’s. Ook hierna reisde hij verschillende malen naar Duitsland, waar hij steeds nationaalsocialistische functionarissen ontmoette. Met een ‘aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ (let wel!) verleende hij zelfs aan de zwaarlijvige SA-leider Ernst Röhm zijn amoureuze diensten.93 Met uitzondering van de Nederlandse editie (het bedrog werd hier blijkbaar te doorzichtig geacht) betitelde het Bruinboek Van der Lubbe letterlijk als ‘schandknaap’.

Er was Münzenberg veel aan gelegen om Van der Lubbe als homoseksueel voor te stellen. Er bestond indertijd in de hele samenleving, met inbegrip van de puriteinse arbeidersbeweging, een diepe afkeer van homofilie. Het stond gelijk aan moreel ontaard en geestelijk instabiel. Bovendien gold het als publiek geheim dat de SA-top, behalve het nationaalsocialisme, ook de Griekse beginselen was toegedaan. Münzenbergs boodschap was even helder als voos: Van der Lubbe deelde niet slechts denkbeelden, maar ook het bed met zijn nationaalsocialistische beschermheren. De lafhartige karaktermoord op de Leidse radencommunist culmineerde ten slotte in de volgende zinsnede:

‘Van der Lubbe’s homosexueele betrekking tot nationaal-socialistische leiders, zijn materiële afhankelijkheid van hen, maakten hem tot een willoos werktuig in de handen der brandstichters.’ 94

Freek van Leeuwen
Freek van Leeuwen
Een naaste medewerker van Münzenberg, de Tsjechische dr. Otto Katz, was naar Nederland gereisd om materiaal over Van der Lubbe te verzamelen. Bekende Nederlandse communisten als Daan Goudelooze en literator Jef Last verrichtten daarbij hand- en spandiensten voor Katz. Een homoseksueel CPH-lid, de dichter Freek van Leeuwen verklaarde op verzoek van ‘de partij’ dat Van der Lubbe hoogstwaarschijnlijk (sic) zijn seksuele geaardheid deelde.95 Een kennis van Van der Lubbe had daarentegen medegedeeld: ‘Ik heb vaak met van der Lubbe in één bed geslapen zonder dat ik iets van homosexuele neigingen bij hem waargenomen heb.’ Dit loste de samenstellers van het Bruinboek eenvoudigweg op door deze getuigenis verkort weer te geven: ‘Ik heb vaak met van der Lubbe in één bed geslapen’.96 Om de al eerder vermelde reden van doorzichtigheid, ontbrak deze zin eveneens in de Nederlandse uitgave.

Het voorval in de Leidse Graanbeurs diende als een bewijs om Van der Lubbe’s nationaalsocialistische gezindheid aan te tonen. In een afgedrukt notarieel protocol verklaarden vijf toenmalige bezoekers dat Van der Lubbe het publiek had gemaand Baars uit te laten spreken. In het debat daarna ‘dat hij geenszins namens de Communistische Partij Holland voerde’, had hij zich onthouden van een rechtstreekse aanval op de fascisten. Van der Lubbe was openlijk de opvatting toegedaan, althans volgens de voornoemde getuigen, dat fascisten ‘toch ook arbeiders waren’.97

De Telegraaf laakte het Bruinboek ‘dat niet aarzelt een blaam te werpen op een aantal onschuldige lieden, opdat de schrijvers er in zullen slagen een motief te vinden voor hun hypothese: Van der Lubbe is een werktuig der Nazi’s – hij is homosexueel en we weten dat de Nazi’s dat óók zoowat allemaal zijn’.98 In een reactie hekelde De Tribune deze ‘kampagne tegen onze partij en alle strijdende arbeiders’. De communistische krant kwalificeerde De Telegraaf daarbij als ‘het meest van fascistische dagblad van Nederland’.99

In een brochure kwam een communistische halfbroer van Van der Lubbe in het geweer tegen de beschuldigingen die tegen zijn familielid werden geuit. De Tribune had zijn verweer niet willen plaatsen. Met klem ontkende de halfbroer dat Van der Lubbe fascist was. Geheel in de geest van zijn tijd en milieu weersprak hij ook de aantijgingen van diens homofilie: ‘Een arbeider heeft aan zulke dingen geen behoefte.’ 100


Spotprent uit De Tribune (maart 1933) waarbij Hitler als moderne versie van Nero wordt afgebeeld.

Spotprent uit De Tribune (maart 1933) waarbij Hitler als moderne versie van Nero wordt afgebeeld.

Schaduwproces

Vlak voordat in september 1933 het Rijksdagproces te Leipzig aanving, organiseerden Münzenberg en Katz in Londen een ‘tegenproces’. Zij stelde hiervoor een internationale commissie van bekende juristen samen. De hiertoe aangezochte rechtskundigen waren geen communisten, maar veelal liberale verdedigers van grondwettelijke vrijheden. Een Tweede Kamerlid voor de Vrijzinnig Democratische Bond, mevrouw mr. B. Bakker-Nort, had zitting in de commissie.101 Ter voorbereiding van het Londense proces verrichtte een subcommissie onder haar voorzitterschap hier eerst onderzoek naar Van der Lubbe’s karakter en politieke achtergrond. Een tweetal getuigen uit Leiden, W. Plasmeyer en mejuffrouw J.M van Wijk, verhaalden voor de onderzoekscommissie opnieuw dat Van der Lubbe tijdens de bijeenkomst in de Graanbeurshal op een stoel was gesprongen en het publiek had gemaand fascistenleider Baars te laten uit spreken. Beiden verklaarden aansluitend dat Van der Lubbe na afloop van de vergadering tegen enige bezoekers had betoogd dat zij eigenlijk niet wisten wat fascisme precies inhield en er veel goeds in zat.102

Betsy Bakker-Nort
Betsy Bakker-Nort
Zonder enige terughoudendheid concludeerde de subcommissie dat Van der Lubbe van 1927 tot 1933 verkeerde in ‘een milieu van anarchistische, a-sociale en homosexueele elementen’. Dat hij het grootste deel van deze periode actief was geweest in de communistische beweging liet men onvermeld. In haar verklaring karakteriseerde de subcommissie Van der Lubbe als ‘een typische psychopaath’ wiens homoseksuele en fascistische geaardheid onmiskenbaar was.103

Alhoewel de subcommissie zich wilde verdiepen in de achtergrond van de belasterde Van der Lubbe, hoorde zij niemand uit zijn vermeende ‘milieu van anarchistische, a-sociale en homosexueele elementen’. Wel legden twee kopstukken van de CPH, secretaris C.J.P. Schalker en bestuurslid mr. A. van Leeuwen, belastende verklaringen over hem af. Dat beide ‘getuigen’ Van der Lubbe niet persoonlijk kenden, scheen allerminst bezwaarlijk te zijn. Kroongetuige Freek van Leeuwen, die gold als een ingewijde in Van der Lubbe’s leven, herhaalde opnieuw zijn vermoeden dat deze homoseksueel was. Uit Van Leeuwens postuum uitgegeven memoires bleek later dat hij slechts één of een enkele maal vertrouwelijk had gesproken met Van der Lubbe.104

De LAO schamperde in haar blad Spartacus dat geen van haar leden was geraadpleegd en vervolgde: ‘Waarschijnlijk heeft het Münzenberg-concern de leverantie van getuigen gehad en heeft zij daar aan voldaan uit de voorraad van het Hollandse filiaal.’105 Van der Lubbe-biograaf Karasek weet overigens te melden dat vrienden van Van der Lubbe, onder wie LAO-lid Simon Harteveld, zelf weigerden hun medewerking te verlenen aan het ‘operette-tribunaal’.106

Tijdens het Londense schaduwproces lieten de leden van de juristencommissie zich door de vervaardigde ‘bewijsvoering’ misleiden. In een geheime zitting trad zelfs een vermomde medewerker van Münzenberg op als anonieme, gevluchte SA-man.107 Uiteindelijk onderschreef het rechtsgeleerde gezelschap grotendeels de complottheorie van het Bruinboek en publiceerde zij haar bevindingen in een officieel rapport.

Terwijl de communistische en de sociaaldemocratische pers uitvoerig het Londense proces versloegen, kwam er ter linkerzijde ook kritiek op het door Münzenberg geregisseerde showproces. De Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een linkse afsplitsing van de SDAP, oordeelde heel wat kritischer over de Internationale Commissie van Juristen dan de sociaaldemocratische pers. Smalend liet de OSP zich uit over de juristen als ‘lieden die zich door een der geniepigste knoeiers van dezen tijd, de Stalinist Willy Münzenberg tot betrokken wereldgeweten hebben laten bevorderen’.108

Het Roodboek

Roodboek. Van der Lubbe en de Rijksdagbrand, 1933
Roodboek. Van der Lubbe en de Rijksdagbrand, 1933 (DBNL)
Onder auspiciën van het Van der Lubbe Comité publiceerden drie politieke geestverwanten van de Leidse radencommunist – Age van Agen, Lo Lopes Cardozo en Bernard Verduin – en de schrijver Maurits Dekker in het najaar van 1933 het zogenaamde Roodboek.109 Met deze publicatie wilden zij de door het Münzenberg-organisatie verspreide leugens ontmaskeren en de ‘politieke betrouwbaarheid’ van Van der Lubbe aantonen.110 Alle geuite aantijgingen en de daarvoor aangevoerde ‘bewijzen’ weerlegden de samenstellers van het Roodboek overtuigend en met gepast sarcasme. Duidelijk maakten zij daarnaast dat Van der Lubbe geen communist of nazi was, maar een radencommunist. Het optreden van Van der Lubbe ten gunste van Baars brachten zij tot de juiste proporties terug met de volgende ontnuchterende opmerking:

‘Omdat Van der Lubbe deed, wat ieder ander verstandig mensch, die een eenigszins vruchtdragend debat voeren wil, in zijn plaats gedaan zou hebben en het vrije woord voor zijn tegenstander vroeg, is hij… een fascist.’ 111

Om de publieke opinie te mobiliseren tegen de nazi’s presenteerden de stalinistische samenstellers van het Bruinboek zich als verontruste pleitbezorgers van de democratie en grondwettelijke vrijheden. Terwijl de communisten zo de burgerlijke pers trachtten te winnen voor hun versie van de Rijksdagbrand, weigerden Van der Lubbe’s radencommunistische pleitbezorgers dit categorisch; ‘omdat wij de burgerlijke pers, deze verachtelijkste hoer van het kapitalisme, het recht noch de macht toekennen, een proleet in verdediging te nemen’.112

In tegenstelling tot Münzenberg en zijn medewerkers, verhulden de auteurs van het Roodboek hun politieke achtergrond niet. Een aanzienlijk deel van hun geschrift was ingeruimd voor radencommunistische agitatie tegen ‘de slapheid, karakterloosheid en contrarevolutionaire optreden der “arbeiderspartijen”’.113Roodboek.114De Tribune veroordeelde het Roodboek als ‘een wapen voor Hitler’. De publicatie was samengesteld door provocateurs die hard moesten worden aangepakt:

Allen die zich, hetzij bewust of onbewust, direkt of indirekt, door daden of propaganda, laten gebruiken tot bevordering van fascistische provocatieplannen, moeten door het proletariaat, in eigen levensbelang, uit zijn midden met gloeiende ijzers worden uitgebrand. Dat is de les van het geval-Van der Lubbe, en van het fascistische “Roodboek”, voor de Nederlandsche arbeidersklasse! 115

Toen een van de oprichters van het Van der Lubbe Comité, Greet van Amstel, op een openbare bijeenkomst van de communistische partij in Amsterdam colporteerde met brochures van het comité werd zij mishandeld door de bolsjewistische ordedienst.116

Bericht over het Roodboek in het Dagblad van Noord-Brabant van 25 september 1933
Bericht over het Roodboek in het Dagblad van Noord-Brabant van 25 september 1933 (Delpher)
Het Roodboek viel volkomen in het niet bij het grootschalige publiciteitsoffensief van de communisten. Tijdens het Rijksdagproces zag de Duitse rechtbank zich genoodzaakt om het Bruinboek als document serieus te nemen. Het Van der Lubbe-comité raakte het Roodboek daarentegen aan de straatstenen niet kwijt. Ten slotte kwam het op de markt terecht voor een dubbeltje per stuk. Om te voorkomen dat communisten alles opkochten om vervolgens te vernietigen, mocht slechts één exemplaar per persoon worden aangeschaft.117

Lugubere voetnoot

In het Rijksdagproces te Leipzig stond één vraag centraal: wie waren de handlangers van Van der Lubbe? Tot wanhoop van de Leidse radencommunist wilde niemand geloven dat hij alleen de brand had gesticht. De rechtbank, de nazi’s en de aangeklaagde communisten verwierpen eensgezind zijn verklaring als volstrekt ongeloofwaardig. ‘Mijns inziens heeft de president gelijk als hij het ongelooflijk noemt dat maar één persoon deze gecompliceerde brand heeft gesticht,’ betoogde Dimitrov.118 Hij zinspeelde op een nationaalsocialistisch complot met Van der Lubbe als ‘het domme werktuig’. De volledige opheldering van Rijksdagbrand en de vaststelling van de werkelijke daders was volgens Dimitrov voorbehouden aan ‘de volksrechtbank van de toekomstige proletarische dictatuur’.119

Noch de verwachting van de LAO dat Van der Lubbe de rechtszitting als tribunaal zou gebruiken, noch de voorspelling van de communisten dat hij hun aangeklaagde kameraden zou beschuldigen – ‘wiens vernietiging door zijn nationaal-socialistische vrienden gewenscht wordt’120 – werd bewaarheid. Tijdens de rechtszaak verkeerde Van der Lubbe meestentijds in een toestand van volledige apathie, die velen deed vermoeden dat hij krankzinnig dan wel gedrogeerd was. Het is evenwel nooit bewezen dat Van der Lubbe drugs zijn toegediend.

Beelden van het proces tegen Marinus van der Lubbe:

Stellig was een aantal oorzaken debet aan zijn psychische ontreddering. Allereerst waren daar de vreselijke ontberingen tijdens zijn gevangenschap. Vijf-en-halve maand waren alle verdachten van de Rijksdagbrand dag en nacht geketend. De hierdoor veroorzaakte pijn was zo hevig, dat de wanhopige geworden Bulgaarse beklaagde Taneff een poging tot zelfmoord deed.121 Van der Lubbe protesteerde tegen de barbaarse ketening met een hongerstaking. Het ondermijnde zijn gestel verder. Ook de slepende procesgang, waarbij hij voortdurend op een muur van ongeloof stuitte, zal hebben bijgedragen aan zijn lethargische houding. Ten slotte moet bij hem het pijnlijke besef zijn doorgedrongen dat hij met zijn daad onbedoeld de nazi’s een geweldige dienst had bewezen.122

Het maandenlange proces was bepalend voor het beeld dat het publiek zich vormde over Van der Lubbe. Hij zat met het hoofd gebogen in de rechtszaal, antwoordde niet of nauwelijks op de gestelde vragen en veegde zelfs zijn druipende neus niet meer af. ‘Is v.d. Lubbe een imbeciel of doet hij maar zoo?’, zo vroeg De Leidsche Courant zich af na de eerste procesdag.123 Het vervolg van de rechtszaak leek vooral het eerste vermoeden te bevestigen.

Marinus van der Lubbe tijdens het proces
Marinus van der Lubbe tijdens het proces
Van der Lubbe oogde tijdens het proces meer als een willoos slachtoffer dan als een vastberaden revolutionair. Zijn gebroken verschijning wekte bij velen slechts mededogen op. In een preek sprak dominee K. Beversluis van ‘een zielig en zielloos mensenkind (…) die isolement en morele steun behoefde’.124 Een radencommunistische vriend van Van der Lubbe, Koos de Vink, zag het symbolischer:

‘Toen ik die foto’s zag van Rinus, dat die daar zo zit, gebogen, dacht ik: dat is de verslagen arbeidersklasse.’ 125

In schril contrast met de wezenloze Van der Lubbe stond de zelfbewuste Georgi Dimitrov. Hier trad de aangeklaagde op als aanklager. Dimitrov weerlegde de tegen hem en de andere communisten aangevoerde beschuldigingen volkomen. In de rechtszaal wist hij met zijn welsprekende charges het nazi-kopstuk Hermann Göring tot razernij te brengen.126

Inmiddels zijn bij de heldenrol van Dimitrov verscheidene kanttekeningen geplaatst. De Bulgaar had een sluitend alibi en hoefde geen veroordeling te vrezen. De Amerikaanse Münzenberg-kenner S. Koch opperde zelfs de stoutmoedige theorie dat het gehele proces een schijnvertoning was die werd opgevoerd in onderling overleg tussen de Hitler en Stalin.127

Dimitrov aan het woord tijdens de rechtszaak, Göring op de rug gezien
Dimitrov aan het woord tijdens de rechtszaak, Göring op de rug gezien, 1933

Uiteindelijk sprak de rechtbank op 23 december 1933 de communistische verdachten vrij en veroordeelde zij Van der Lubbe ter dood. Dit laatste geschiedde op grond van een wet uit maart 1933. Deze Lex Van der Lubbe maakte het mogelijk daders van hoogverraad en brandstichting met terugwerkende kracht alsnog ter dood te veroordelen. Het betekende een grove schending van de Romeinse rechtsregel sine lege, nulla poena (geen straf zonder wet). Een maand na de totstandkoming van de wet had de Nederlandse regering in een voor het Auswärtige Amt bestemde nota onomwonden gesteld dat er sprake was van ‘ein Spezialgesetz das anscheinend insbesondere gegen van der Lubbe gerichtet is’ (een speciale wet die in het bijzonder tegen Van der Lubbe gericht lijkt te zijn).128

Een Nederlandse jurist, mr. G.T.J. de Jongh, die het proces in de Telegraaf versloeg, pleitte niet slechts om redenen van rechtskundige aard, maar evenzeer vanuit menselijkheid en gezond verstand ervoor om Van der Lubbe (‘deze zielige figuur’) in leven te laten.129 Ook koningin Wilhelmina was het op juridische gronden oneens met het doodsvonnis voor Van der Lubbe. Op haar verzoek richtte het departement van Buitenlandse Zaken een gratieverzoek aan president Von Hindenburg.130 Het was tevergeefs. Op 10 januari 1934 stierf Van der Lubbe onder de guillotine. Hij zou drie dagen later vijfentwintig jaar zijn geworden. Een lugubere voetnoot bij deze terechtstelling: de haastig ingevoerde wet schreef executie door ophanging voor.

Velen, onder wie mevrouw Bakker-Nort, spraken er schande van dat een in hun ogen ontoerekeningsvatbare dader ter dood was gebracht op grond van gelegenheidswetgeving. Dergelijke reacties ontlokte aan Baars het vinnige verwijt: ‘Teemen kunnen zij; teemen over van der Lubbe en hem het laatste ontnemen: de grootheid van zijn droevig lot, van zijn moedig eind.’ Verontwaardigd vervolgde de ANFB-leider:

’t Is juist dat teemen geweest, met de gemeene wilde Hetze er achter – ’t zottemansproces te Londen, met zijn gansch giftigen achtergrond, dat meer dan iets anders er toe heeft bijgedragen om den bijl te doen vallen. 131

Kort daarna – in april 1934 – trad de door gematigder krachten uitgerangeerde Baars teleurgesteld uit de ANFB. Hij had zich in de anderhalf jaar daarvoor steeds openlijker gekeerd tegen Hitlers nationaalsocialistisme en het antisemitisme van de nazi’s.132

Spotprent uit het sociaaldemocratische blad De Notenkraker (7 oktober 1933) waarmee de juridische gang van zaken bij het Rijksdagbrandproces wordt bekritiseerd.
Spotprent uit het sociaaldemocratische blad De Notenkraker (7 oktober 1933) waarmee de juridische gang van zaken bij het Rijksdagbrandproces wordt bekritiseerd.
Nog ergerlijker dan de door Baars gehekelde lastercampagne tegen Van der Lubbe, was de schaamteloze ommezwaai van communisten op de dag van zijn terechtstelling. Op een hiertoe belegde bijeenkomst protesteerden zij tegen de justitiële moord op Van der Lubbe.133 Deze handelwijze – vermoedelijk meer ingegeven door propagandistische overwegingen dan morele verontwaardiging – oogstte alom verontwaardigde reacties. Zo sprak de OSP er schande van dat…

‘…de Stalinisten die van der Lubbe met alle denkbare laster en vuiligheid, besmeurd hebben, die hem een handlanger van Göring, een agent der Nazi’s, een provocateur en wat al niet, noemde, thans protestvergaderingen gaan beleggen, om zoo het bloed van Van der Lubbe tot zaad van de Stalinistische kerk te maken’. 134

De LAO verzette zich fel tegen de communis opinio dat Van der Lubbe geestelijk niet in orde was. In een herdenkingsnummer roemde zij hem als ‘een groot mensch […] wiens leven voor de menschheid in het algemeen en voor het proletariaat in het bijzonder méér waarde had, dan dat van alle z.g.n. grooten der aarde’.135 De GIC oordeelde na zijn terechtstelling mild over Van der Lubbe maar bleef afwijzend tegenover zijn daad die ‘hoe goed ook bedoeld, schadelijk was voor zijn klasse’.136

Na hun vrijspraak hielden de nazi’s Torgler en de drie Bulgaren in hechtenis. Tegen deze onrechtmatige voortzetting van hun detentie klonk in tal van landen luid protest. Nadat de Sovjet-Unie de Bulgaren het Russische staatsburgerschap had verleend, stond Hitler hun vertrek toe. Op 27 februari 1934 – precies een jaar na de Rijksdagbrand – kwamen zij aan in Moskou. Torgler bleef tot november 1936 in Duitse gevangenschap.137

Tijdens de Grote Terreur in de Sovjet-Unie (1936-1938) verdwenen Popoff en Taneff voor jaren in Russische werkkampen. Beider relatie met Dimitrov – inmiddels secretaris-generaal en boegbeeld van de Komintern – kon hen niet voor de verdenking van verraad behoeden. Zij troffen niettemin een gelukkiger lot dan de miljoenen slachtoffers die Stalins vervolgingswoede niet overleefden. Alleen al in de jaren 1937 en 1938 werden 680.000 mensen geëxecuteerd na afloop van een schijnproces.138

Kort na zijn aankomst in Moskou in 1934 had Dimitrov tegenover een interviewer van De Tribune verklaard:

‘Van der Lubbe is een onbewust misbruikt werktuig in handen van de nazi’s geweest, die zich van hem hebben bediend voor hun politiek provocatie.’ 139

Ondanks de verklaring van Dimitrov leefde de leugen van ‘nazi-huurling Van der Lubbe’ binnen de Communistische Partij Nederland nog decennia voort. Zo hekelde de partijkrant De Waarheid Van der Lubbe in 1962 nog als ‘een provocateur in dienst van nazi-leider Goering’.140

Willi Münzenberg
Willi Münzenberg
De geestelijke vaders van de communistische complottheorie over Van der Lubbe was een minder lang leven beschoren. Münzenberg brak in 1937 met de Komintern. Toen hij dat jaar in Moskou werd ontboden – de stalinistische zuiveringen waren in volle gang – weigerde hij wijselijk naar Rusland te reizen.141 Met deze insubordinatie tekende Münzenberg ongetwijfeld zijn eigen doodvonnis. In 1940 werd zijn lijk gevonden in een bos tussen Lyon en de Zwitserse grens met een stuk staaldraad om zijn nek.142

Katz was zeer waarschijnlijk betrokken bij de moord op Münzenberg. Hij stond zelf in 1952 terecht tijdens een door Sovjet-adviseurs geregisseerd antisemitisch showproces te Praag.143 Zijn onvoorwaardelijke trouw aan de stalinistische zaak zag deze gestaalde communist (‘van joodse oorsprong, zoon van een fabrikant’) beloond met de doodstraf.144

Jan Baars overleefde uiteindelijk alle andere genoemden en blies op 22 april 1989 zijn laatste adem uit. Ook na zijn mislukte rentree in de politiek als leider van de even revolutionaire als zieltogende Nederlandsche Fascistische Beweging in 1934, was hij het nationaalsocialisme blijven bestrijden. De NSB als voornaamste Nederlandse vertegenwoordiger hiervan, moest het daarbij vooral ontgelden.145 In de oorlog verrichtte Baars verdienstelijk verzetswerk.146 Onder zijn papieren nalatenschap, die in de jaren zeventig werd overgedragen aan het Rijksarchief in Noord-Brabant, bevond zich een exemplaar van het Roodboek.147

Bronnen

1 – De Fascist jrg. 7 (1934) nr. 1.
2 – A.A. de Jonge, Het Nationaal-Socialisme in Nederland (Alphen aan den Rijn 1968) p. 38.
3 – R. te Slaa en E. Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935 (Amsterdam 2022, derde druk) p. 101.
4 – De Jonge, Het Nationaal-Socialisme in Nederland, p. 38.
5 – Rapport van dr. G.C. Labouchere uit 1947 getiteld ‘Chronologische reeks van gegevens betreffende de geschiedenis der politieke beweging op nationaal-maatschappelijk grondslag’, p. 16. NIOD DOC I – 995 G.C. Labouchere, map f. Zie ook F. van Burkom en H. Mulder, Erich Wichman 1890-1929. Tussen idealisme en rancune (Utrecht 1983) p. 156-157.
6 – Rapport van Labouchere, p. 15.
7 – A. van Herpen, Jan Baars. Representant van Nederlands fascisme 1927-1934 (Doctoraalscriptie Katholieke Universiteit Nijmegen 1983) p. 7.
8 – J.L. van der Pauw, De Actualisten. De kinderjaren van het georganiseerde fascisme in Nederland (Amsterdam 1987) p. 110.
9 – W. Zaal (red.), Erich Wichman. Lenin stinkt en andere satirische geschriften gekozen door Wim Zaal (Amsterdam 1971) p. 113.
10 – F. Van Burkom, Erich Wichman. Ironische kunst tragisch leven (Zwolle 2019) p. 264-265.
11 – Van Herpen, Jan Baars, p. 19.
12 – Van Herpen, Jan Baars, p. 32.
13 – W. Lutkie, Italië dat mijn hart heeft. Gesprekken met Mussolini (Oisterwijk z.j.) p. 142. De fascistische priester Lutkie speelde binnen het Nederlandse fascisme een prominente rol. Hij onderhield vriendschappelijke betrekkingen met Baars en werd in de periode 1927-1934 zevenmaal in audiëntie ontvangen door Mussolini. Voor Lutkie zie: W. Huberts, Soli Deo. Wouter Lutkie (1887-1968). Biografie van een priester-fascist (Amsterdam 2022).
14 – H. de Valk en N. Nelissen, ‘Het Mussolini-Regime en de Nederlandse fascisten’, in: Aspects des relations de la Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg et de Pays-Bas avec l’Italie: 1925-1940 (Brussel 1983) p. 218.
15 – G.J.G. de Gier, Alfred Haighton. Financier van het fascisme (Amsterdam 1988) p. 49.
16 – De Gier, Alfred Haighton, p. 47-48 en Van Herpen, Jan Baars, p. 182-189.
17 – Van Herpen, Jan Baars, p. 32-33 en 189.
18 – J.H. Scheps, Ingenieur Anton Mussert door ‘De Waag’ gewogen (Den Dolder 1940) p. 11.
19 – Van Herpen, Jan Baars, p. 87.
20 – Het Nieuws van den Dag, 8 oktober 1932, De Telegraaf, 7 oktober 1932, avondblad en Het Vaderland, 7 oktober 1932, avondblad.
21 – De Tribune, 11 oktober 1932.
22 – Het Leidsch Dagblad, 7 oktober 1932. De Nieuwe Leidse Courant deed op 7 oktober 1932 wel verslag van de bijeenkomst, maar de vermeldde naam Van der Lubbe niet. De Leidse Courant maakte in het geheel geen melding van de bijeenkomst. Alle genoemde dagbladen zijn aanwezig op het Leidse Gemeente Archief.
23 – Internationaal Van der Lubbe-Comité, Roodboek van der Lubbe en de Rijksdagbrand (Amsterdam z.j. [1933]) p. 30-31; heruitgave 1999, p. 33-34. In 1999 verscheen bij de Kelderuitgeverij in een zeer kleine oplage een herdruk van het Roodboek.
24 – Voor een uitvoerige beschrijving van het het ontstaan en de geschiedenis van het radencommunisme in Duitsland en Nederland zie P. Bourrinet, The Dutch and German Communist Left (1900-1968) (Chicago 2018) p. 77 e.v.
25 – Zie voor hun denkbeelden en de ontwikkeling hiervan o.a. P. Aartsz (pseudoniem van A. Pannekoek, De Arbeidersraden (Amsterdam 1946), C. Brendel, Anton Pannekoek. Theoretikus van het socialisme (Nijmegen 1970), H. de Liagre Böhl, Herman Gorter 1864–1927. Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd (Amsterdam 2000) en A. Pannekoek, Partij, raden en revolutie. Samengesteld en van aantekeningen voorzien door Jaap Kloosterman (Amsterdam 1972).
26 – W.I. Lenin, De linkse stroming. Een kinderziekte van het communisme (Amsterdam 1952) p. 32.
27 – Ibidem, p. 25.
28 – Brendel, Anton Pannekoek p. 78, De Liagre Böhl, Herman Gorter p. 433 en Voerman, De meridiaan van Moskou, p. 117.
29 – R. Gombin, The radical tradition. A study in modern revolutionary thought (New York 1979) p. 100.
30 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 197-202.
31 – D. Bos, Vele woningen, maar nergens een huis. Barend Lutheraan (1878-1970) (Amsterdam 1996) p. 66 en De Liagre Böhl, Herman Gorter p. 433.
32 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 262-264.
33 – Bos, Vele woningen, maar nergens een huis, p. 63 en Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 259, Rood Rotterdam in de jaren ’30 (Rotterdam 1984) p. 187 en G. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam/Antwerpen 2001) p. 116.
34 – A. Pannekoek, Herinneringen. Met bijdragen van B.A. Seijes en E.P.J. van den Heuvel (Amsterdam 1982) p. 209.
35 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 272.
36 – Bos, Vele woningen, maar nergens een huis, p. 66-70 en J. De Kadt, Uit mijn communistentijd (Amsterdam 1965) p. 389.
37 – Bos, Vele woningen, maar nergens een huis, p. 70 en De Liagre Böhl, Herman Gorter, p. 446.
38 – De Liagre Böhl, Herman Gorter, p. 482.
39 – Bos, Vele woningen, maar nergens een huis, p. 73.
40 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 277.
41 – In 1926 publiceerden radencommunisten in Duitsland onthullingen over de samenwerking tussen de Duitse Reichswehr en de Sovjet-Unie. Voorzien van nieuw commentaar gaven de gic dit materiaal in 1926 uit in Nederland. Dit was in feite de eerste maal dat deze groep zelfstandig optrad. Zie Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 278-279, H. Karasek, De brandstichter. Het leven van Marinus van der Lubbe (Utrecht, 1984) p. 28-30 en A. Pannekoek, Partij, raden en revolutie p. 186, noot 6.
42 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 277.
43 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 251-252, noot 71.
44 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 278-291, B. de Cort, Rinus Pelgrom 1902-1970. Het leven van een beroepsrevolutionair of het belang van directe actie (z.p. 2020) p. 34-35, Pannekoek, Herinneringen, p. 215 en R. Roegholt, Ben Sijes. Een biografie (‘s-Gravenhage 1988) p. 50. Rinus Pelgrom en de historicus Ben Seijes behoorden tot de GIC.
45 – Roegholt, Ben Sijes, p. 50.
46 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 319. De bewering van Bourrinet dat Van der Lubbe geen lid was van de GIC in strijd met de getuigenissen van verschillende leden hiervan en ook de leden van het Internationaal Van der Lubbe Comité.
47 – M. Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe. De Leidse jongen die zich alleen tegen de nazi’s verzette (z.p. 2021) p. 53. Dit is de vijfde, uitgebreide herdruk van de biografie die oorspronkelijk in 1986 verscheen.
48 – I. Cornelissen, ‘Lubbe is gek geworden, hij heeft de Rijksdag in brand gestoken!’, in: Vrij Nederland, 11 augustus 1979. Studiezaalmap Van der Lubbe IISG.
49 – Zie N. Jassies, Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand (Amsterdam 2007; vierde druk) p. 17. De publicatie van Jassies verscheen oorspronkelijk als artikel in: Dirk van Eck Stichting, Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1999 (Leiden 2000) p. 128-171.
50 – Bourrinet, The Dutch and German Communist Left, p. 313, Pannekoek, Partij, raden en revolutie, p. 190 en Rood Rotterdam in de jaren ’30 (Rotterdam 1984) p. 186-187.
51 – Jassies, Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand, p. 44, noot 22.
52 – Rood Rotterdam in de jaren ’30 (Rotterdam 1984) p. 187.
53 – Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 61-62 en 300-301.
54 – Tobias, Der Reichstagsbrand, p. 29-31, 603-604 en 610.
55 – Commissaris van de politie te Leiden aan Polizei Präsident te Berlijn, 2 maart 1933 (kopie). Archief Water en vuur (inv.nr. vi) op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Dit archief bevat allerlei materiaal dat is verzameld voor het maken van de documentaire ‘Water en vuur. De roerige geschiedenis rond Marinus van der Lubbe (1909–1934)’. Deze documentaire van regisseur Joost Seelen kwam in 1998 gereed.
56 – In dit artikel wordt uitgegaan van de Alleintäterschaft-these, zoals als eerste wetenschappelijk is gefundeerd door Frits Tobias. Onder de titel ‘Stehen sie auf, van der Lubbe’ publiceerde Tobias in 1959 een opzienbarende artikelenserie in het West-Duitse weekblad Der Spiegel. Tobias verdedigde hierin Van der Lubbe’s lezing van de Rijksdagbrand en wees de medeverantwoordelijkheid van nationaalsocialisten van de hand. Zijn artikelen veroorzaakten de nodige opschudding. Het bezwaar van de politieke onwenselijkheid van de Alleintäterschaft-these (uiteraard geen argument in wetenschappelijke zin) was daarbij veelvuldig te horen. De artikelenserie van Tobias resulteerde drie jaar later in zijn omvangrijke studie Der Reichstagbrand, Legende und Wirklichheit (Rastatt/Baden 1962). In opdracht van het Institut für Zeitgeschichte onderzocht de gerenommeerde historicus dr. H. Mommsen nauwkeurig het door Tobias verzamelde documentatiemateriaal. Hij onderschreef de Alleintäterschaft-these volledig. De verschillende pogingen die sindsdien zijn ondernomen om aan te tonen dat de nazi’s achter de brandstichting zaten (soms zelfs met gebruikmaking van vervalst materiaal) zijn steeds weer overtuigend weerlegd door historici. Zie hiervoor het hoofdstuk ‘Wie stak de Rijksdag in brand?’ in: R.J. Evans, Het nazisme en complottheorieën. De paranoïde verbeelding en het Hitler-tijdperk (Amsterdam 2020) p. 95-129 en N. Jassies, Van Rijksdagbrand tot heden. Hoe geschiedenis gemanipuleerd wordt (Amsterdam 2006).
57 – Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 98-100.
58 – Tobias, Der Reichstagbrand, p. 327.
59 – S. Courtois, N. Werth, J.L. Panné, ‘De Komintern in actie’, in: S. Courtois, N. Werth, J.L. Panné, A. Paczkowski, K. Bartosek en J.L. Margolin (red.), Zwartboek van het communisme. Misdaden, terreur, onderdrukking (Amsterdam z.j.) p. 373-374 en E. van Ree, Wereldrevolutie. De communistische beweging van Marx tot Kim Jong Il (Amsterdam 2005) p. 99-100.
60 – L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel I. Voorspel (’s-Gravenhage 1969) p. 166-167.
61 – De Standaard, 15 maart 1933.
62 – De Jong, Koninkrijk. Deel 1, p. 417.
63 – Zie de bijdrage van A. Koestler in: De god die faalde. Ervaringen met het communisme (Amsterdam, 1950), p. 68.
64 – Dit was althans onmiddellijk het officiële standpunt. De Nederlandse communist Co Dankaart, die toentertijd aan de Leninschool in Moskou studeerde, herinnerde zich de opgetogen reacties toen het bericht van de Rijksdagbrand bekend werd. Hij en zijn Duitse medestudenten pakten elkaar bij de hand en onder de herhaalde vreugdekreet ‘Der Reichstag brennt’ maakten zij een rondedans. Zie G. Harmsen, ‘Het korte, tragiese leven van Rinus van der Lubbe, in: G. Harmsen, Nederlands Kommunisme. Gebundelde opstellen (Nijmegen 1982) p. 329, noot 6. Zie ook J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899–1986 (Amsterdam 2000), p. 104.
65 – De Tribune, 28 februari 1933.
66 – De Tribune, 26 januari 1931. Zie ook Jassies, Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand, p. 9.
67 – De Tribune, 16 maart 1933. De Tribune nam deze bewering over uit de Praagse krant Sozial-Demokrat van 11 maart.
68 – De Tribune, 17 maart 1933. De Tribune nam deze bewering over uit de Praagse krant Rude Ponedelnik van 16 maart 1933. De Tribune vermeldde dat Van der Lubbe vijftigduizend mark en vrijlating binnen twee maanden was beloofd. Deze berichtgeving kwam volgens haar overeen met eerdere mededelingen door het Franse communistische dagblad Humanité.
69 – Spartacus jrg. 1 (1933) nr. 19. Dit blad is aanwezig op het IISG. Zie ook de brochure Marinus van der Lubbe. Een Proletariër of Provocateur? (z.p. z.j.) p. 16. Met het aangehaalde citaat besluit deze in 1933 anoniem verschenen brochure.
70 – De Radencommunist (1933) nr. 2. Dit blad is aanwezig op het IISG.
71 – Dit manifest van de gic staat afgedrukt in: Spartacus jrg. 1 (1933) nr. 19.
72 – Persdienst van de Groepen Internationale Communisten jrg. 6 (1933) nr. 7. Dit blad is aanwezig op het IISG.
73 – Roegholt, Ben Sijes, p. 54.
74 – Een aantal van deze reacties is opgenomen in: Dossier Marinus van der Lubbe 1933-1934. Brochures, vlugschriften en artikelen over Marinus van der Lubbe uit de radencommunistische, anarchistische, antimilitaristische en anarcho-syndicalistische hoek (Utrecht 2004).
75 – Jassies, Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand, p. 30. Zie ook I. Cornelissen, ‘Marinus van der Lubbe: proletariër of provocateur?’, in: Vrij Nederland, 12 februari 1966. NIOD KB I 4589 Marinus van der Lubbe, map G.
76 – Marinus van der Lubbe. Een Proletariër of Provocateur? (z.j. z.p.) p. 5. Zie ook het pamflet ‘De Rijksdagbrand’, dat door Van der Lubbe Comité verspreidde en dat was gedateerd op 14 september 1933. Een exemplaar bevindt zich in de studiezaalmap Van der Lubbe IISG.
77 – Marinus van der Lubbe. Een Proletariër of Provocateur?, p. 6. De tekst van de brochure Marinus van der Lubbe. Een Proletariër of Provocateur? is ook opgenomen in Dossier Marinus van der Lubbe, p. 37-50.
78 – Ibidem, p. 15.
79 – Spartacus jrg. 1 (1933) nr. 19.
80 – Tobias, Der Reichstagbrand, p. 26-29, 76 en 609-613.
81 – Zie onder andere Het Algemeen Dagblad, 11 maart 1933, De Standaard, 11 maart 1933 en De Telegraaf, 11 maart 1933, avondblad.
82 – Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 100.
83 – Jassies, Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand, p. 35.
84 – M. Kitchen, Fascisme (Baarn 1977) p. 15.
85 – Van Ree, Wereldrevolutie, p. 103-104.
86 – De Tribune 9 mei 1933. Zie bijvoorbeeld ook De Tribune van 30 mei 1933, waarvan de kop op de voorpagina luidde: ‘De weg van het reformisme leidt naar het fascisme’.
87 – Koestler, De god die faalde, p. 77-78.
88 – De Jong, Koninkrijk. Deel 1, p. 424.
89 – De Jong, Koninkrijk. Deel 1, p. 425.
90 – Bruinboek van de Hitler-terreur en de Rijksdagbrand, voorbereid door het Wereldcomité voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme (Amsterdam, 1933) p. 49.
91 – Ibidem, p. 35-36.
92 – Ibidem, p. 37-41.
93 – Ibidem, p. 41-48.
94 – Ibidem, p. 49
95 – In zijn postuum uitgegeven memoires beklaagde Van Leeuwen zich erover dat Katz van zijn verklaring slechts in het Bruinboek had opgenomen wat al in zijn theorie paste en het overige verzweeg. Van Leeuwen schreef ook dat hij destijds niet geloofde dat Van der Lubbe door nazi’s was omgekocht. Zie F. van Leeuwen, De deur op een kier. Levensherinneringen van Freek van Leeuwen (’s-Gravenhage 1981) p. 105-109.
96 – Roodboek van der Lubbe, p. 46; heruitgave 1999, p. 41.
97 – Bruinboek, p. 46-47. In het eerste deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog beschrijft dr. L. de Jong uitvoerig de totstandkoming van het Bruinboek en de inhoud, met name de daar tegen Van der Lubbe in geuite beschuldigingen. Opmerkelijk genoeg besteedt De Jong daarbij geen aandacht besteedt aan het incident in de Leidse Graanbeurshal. Zie L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel i. Voorspel (’s-Gravenhage, 1969) p. 424-426.
98 – De Telegraaf, 10 september 1933.
99 – De Tribune, 13 september 1933.
100 -F.C. Peute, De brieven van Marinus van der Lubbe uit de gevangenis te Belijn (Dordrecht 1933). Studiezaalmap Van der Lubbe IISG.
101 – Tobias, Der Reichstagsbrand, p. 212-230.
102 – De brand in de Rijksdag. Het officiële rapport van de internationale Juristen commissie (waarin o.a. opgenomen het Amsterdamsche getuigenverhoor voor de sub-commissie van den 5en September 1933 en een nieuwe verklaring van het oud Rijksdaglid Wilhelm Koenen) (Amsterdam z.j.) p. 31.
103 – Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16 september 1933. Arc. Water en vuur.
104 – Van Leeuwen, De deur op een kier, p. 19.
105 – Spartacus jrg. 2 (1933) nr. 1.
106 – Karasek, De brandstichter, p. 133.
107 – Tobias, Der Reichstagsbrand, p. 221-222.
108 – De Fakkel, 19 september 1933. Studiezaalmap Van der Lubbe IISG.
109 – De voornaamste auteur van het Roodboek was Maurits Dekker. Zie Roegholt, Ben Seijes, p. 58.
110 – Roodboek, p. 6; heruitgave 1999, p.6.
111 – Roodboek, p. 55; heruitgave 1999, p. 48-49.
112 – Roodboek, p. 50; heruitgave 1999, p. 44.
113 – Roodboek, p. 28; heruitgave 1999, p. 25.
114 – Rood Rotterdam in de jaren ’30 (Rotterdam 1984) p. 323.
115 – Tribune, 25 september 1933.
116 – Jassies, Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand, p. 32.
117 – I. Cornelissen, ‘Marinus van der Lubbe: proletariër of provocateur?’, in: Vrij Nederland, 12 februari 1966.
118 – Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 131.
119 – Tobias, Der Reichstagbrand, p. 417.
120 – Bruinboek, p. 110.
121 – Karasek, De brandstichter, p. 122 en 124 en Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 106.
122 – Ook personen die overtuigd waren dat Van der Lubbe te goeder trouw had gehandeld, maakten hem dit verwijt. Zo oordeelde de anarchist Arthur Lehning over Van der Lubbe’s daad: ‘Bij de gegeven politieke constellatie kon ze slechts de fascistische greep naar de macht versterken en versnellen.’ Lehning diskwalificeerde de brandstichting daarom als ‘waanzinnig’ en zelfs als een ‘contrarevolutionaire daad’. Zie A. Lehning, ‘De Rijksdagbrand’, in: Grondslagen. Anarcho-Syndicalistisch Tijdschrift jrg. 2 (1933) nr. 5, p. 105. In 1978 zijn alle verschenen nummers van dit tijdschrift in twee delen gebundeld uitgebracht bij Anarchistische Uitgaven te Amsterdam. Het artikel van Lehning is later ook ongewijzigd, maar voorzien van uitvoerige annotatie, opgenomen in: A. Lehning, De draad van Ariadne. Essays en commentaren I (Amsterdam 1966; herdruk Baarn 1979) p. 201-204.
123 – De Leidsche Courant, 22 september 1933. Knipselarchief Marinus van der Lubbe op Leidse gemeentearchief. (7000/1 p).
124 – K.A. Beversluis, Geef dan den keizer wat des keizers is, en… Naar aanleiding van de terechtstelling van Van der Lubbe (Assen, 1934) p. 4-5.
125 – I. Cornelissen, ‘Lubbe is gek geworden, hij heeft de Rijksdag in brand gestoken!’, in: Vrij Nederland, 11 augustus 1979. Studiezaalmap Van der Lubbe iisg. Zie ook K. Walle, Tussen Leiden en Leipzig. Het korte leven van Marinus van der Lubbe (1909–1934) (Leiden, z.j.) p. 76.
126 – Tobias, Der Reichstagbrand, p. 381-382. Dimitrov kon bij zijn verdediging profiteren van de informatie die Daan Goudelooze hem een dag na de Rijksdagbrand had verschaft over Van der Lubbe. Zie G. Harmsen, Daan Goudelooze. Uit het leven van een communist (Utrecht 1967) p. 72. Zie ook G. Harmsen, ‘Het korte tragiese leven van Rinus van der Lubbe’, in: G. Harmsen, Nederlands Kommunisme. Gebundelde opstellen (Nijmegen, 1982) p. 330.
127 – Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 147.
128 – De Jong, Koninkrijk. Deel 1, p. 422.
129 – De rechtbankverslagen van De Jong zijn ook gebundeld uitgegeven. Zie G.T.J. de Jongh, De Brand. Het proces Van der Lubbe (Amsterdam, z.j.) p. 52 en 112.
130 – C. Fasseur, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas (Amsterdam 2001) p. 85.
131 – De Fascist jrg. 7 (1934) nr. 1.
132 – Het ANFB-blad De Fascist wenste op 10 maart 1933 het Duitse volk nog geluk met Hitlers verkiezingsoverwinning, maar maakte tegelijkertijd de kanttekening dat zij zich niet geheel kon verenigen met het programma en de methodes van het nationaalsocialisme. Een week later berichtte De Fascist onder de kop ‘Geen Jodenhetze!’ dat Baars per telegram aan Hitler had verzocht ‘geen pogroms tegen Joden toe te laten’. Sindsdien sprak de ANFB zich steeds scherper uit tegen de ‘jodenhetze’ en ‘rassenwaanzin’ van het nationaalsocialisme. In een verkiezingstoespraak voor de radio in april 1933 en ook daarna wees Baars er nogmaals op dat de ANFB het antisemitisme onvoorwaardelijk afwees. Zie o.a. De Fascist jrg. 6 (1933) nr. 9, 10, 12, 17, 20, 22, 40, 45 en 46.
133 – Manifest van de Communistische Partij, 10 januari 1934. Studiezaalmap Van der Lubbe iisg. Dit manifest staat ook afgedrukt in De Tribune van 10 januari 1934.
134 – De Fakkel, 12 januari 1934. Studiezaalmap Van der Lubbe IISG.
135 – Spartacus jrg. 2 (1934) nr. 5.
136 – Persdienst van de Groepen Internationale Communisten jrg. 7 (1934) nr. 1.
137 – De Jong, Koninkrijk. Deel 1, p. 421-422.
138 – N. Werth, ‘Een staat tegen zijn volk. Geweld, repressie in de Sovjet-Unie,’ p. 278.
139 – De Tribune, 28 april 1934.
140 – De Waarheid, 8 februari 1962.
141 – A. Stam, Opkomst en ontbinding van het wereldcommunisme (Amsterdam 1975) p. 109-110.
142 – De Jong, Koninkrijk. Deel 1, p. 428.
143 – Werth, ‘Een staat tegen zijn volk’, p. 332-333.
144 – Schouten, De verzamelde werken van Marinus van der Lubbe, p. 145.
145 – Van Herpen, Jan Baars, ad passim.
146 – H. Smit, Jan Baars. Eenling in het verzet. De (politieke) activiteiten van de ex-fascistenleider Baars tussen maart 1934 en mei 1946 (Doctoraalscriptie Katholieke Universiteit Nijmegen 1989).
147 – Rijksarchief in Noord-Brabant, Inventarisreeks nr. 27. Inventaris van de Collectie-Baar-Kleijn door J. Vriens (’s-Hertogenbosch 1980) p. 87.

Robin te Slaa is zelfstandig historicus en auteur. Hij is gespecialiseerd in het onderwerp fascisme en publiceerde hierover onder mee Fascisme. Oorsprong en ideologie. Hij werkt samen met Edwin Klijn aan een driedelig standaardwerk over de NSB. Hiervan verschenen inmiddels twee delen.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×