Patrick Leigh Fermor werd geboren in 1915 en woonde tot zijn vijfde jaar in Northamptonshire bij pleegouders, terwijl zijn eigen ouders met de vier jaar oudere Vanessa in India leefden. Zijn vader was in dienst van de Civil Service. Daarna leefde Paddy met zijn moeder en zus in Londen; zijn moeder een grillige, inspirerende vrouw, die toneelteksten schreef. Op school was hij slecht in de bètavakken, maar goed in talen en geschiedenis.

Te voet naar Constantinopel
Paddy besloot op reis te gaan; te voet zwervend door Europa met als einddoel Constantinopol, onderweg in hooischuren slapend, levend op brood en kaas. Hij kreeg een kleine toelage van zijn ouders, een aanbevelingsbrief van een invloedrijke dame en ging aan boord van het schip de Stadhouder Willem. Hij begon zijn voettocht in Hoek van Holland en liep in vijf dagen via Nijmegen, waar hij in een smederij mocht slapen, naar Duitsland. Over een parade van SA-soldaten schreef hij verbaasd:
Er waren zo veel mensen van de ene dag op de andere van communist nazi geworden, bijna van de ene dag op de andere. Miljoenen!
Hij kon vanaf Keulen een stuk meevaren over de Rijn en bracht kerst door in Bingen. Tijdens het reizen leefde hij op en voelde zich eindelijk vrij. Hij bracht twee uitbundige nachten door in een flat bij meisjes, waarvan de ouders niet thuis waren. Na een avondje bier drinken in München, werd zijn bagage gestolen in een jeugdherberg. Door zijn charme, leergierigheid en ontvankelijkheid voor uitstapjes, nam hij zijn gastgevers steeds voor zich in. Zo schreef Artemis Cooper in zijn biografie Patrick Leigh Fermor; an adventure:
In Paddy’s gezelschap voelde iedereen zich levendiger, grappiger en geëntertaind, en die gave behield hij zijn hele leven.
De meegekregen aanbevelingsbrief bleek een uitkomst. Paddy verbleef in middeleeuwse kastelen en buitenhuizen, bij baronnen, graven en werd bediend door butlers. Maar hij vond ook een week onderdak bij het Leger des Heils in Wenen en ging als tegendienst portretten tekenen bij mensen die hem onderdak verleenden. In Hongarije sliep hij in de bergen bij varkenshoeders en bracht tien dagen door in Boedapest. Op een geschonken paard, Malek, trok hij over de poesta’s naar Roemenië, waar hij bij zigeuners verbleef, zichzelf achteraf verwijtend dat hij met zo’n mooi paard overnacht had bij ‘paardendieven’. Maar de volgende morgen vertrok hij weer op Malek, zonder beroofd te zijn.
In Transsylvanië kreeg hij tijdens een wekenlang verblijf in het paleis van baron Tibor Slymosy temidden van wijngaarden het boek Der Tod in Venedig, geschreven door Thomas Mann, van de Poolse vrouw, waarmee de baron samenleefde en die Paddy adoreerde. Vervolgens trok hij door naar Kopalnas, naar een graaf, die als entomoloog motten bestudeerde. Door boeken in de bibliotheek daar raakte hij geïnteresseerd in antropologie en oude talen.
In deze periode had Fermor de ene affaire na de andere. Zoals in Guraszada met de Servische Xenia Csernovits. Toen ze hem op oudere leeftijd nog eens een brief schreef, onthulde ze, dat ze voordat ze hem ontmoette zesentwintig jaar lang in een textielfabriek had gewerkt en in een razernij een vrouw had gedood, waarmee ze een flat in Budapest had gedeeld. In Bulgarije beleefde hij ‘een van de gelukkigste dagen van mijn leven’ met studente Penka. Hij reisde door naar het rozenolie fabricerende Kazanlik en in Trambles sliep hij op het balkon van een taveerne samen met een man die rondtrok met een dansende beer (met zijn arm om zijn beer heen geslagen sliep en ‘de hele nacht snurkte en gromde’). In Varna werd hij aangevallen met een dolk, waarbij hij zijn schouder verwondde en na een barre voettocht langs de kust richting Turkije overleefde hij een malaria aanval:
Ik zweette tot mijn pyjama en de lakens kletsnat waren, klapperde met mijn tanden en had hoge koorts.
Het laatste stuk naar Constantinopel reisde hij per trein, waar hij uiteindelijk na ruim een jaar in december 1934 aankwam.

Kloosterstaat Athos
In Constantinopel aangekomen besloot Fermor door te reizen. Van de patriarch kreeg hij een aanbevelingsbrief voor Mount Athos, het semi-autonome Griekse schiereiland met een twintigtal kloosters, sommige als adelaarsnesten tegen de hoge kust aan gebouwd, waar alleen mannen welkom zijn. Hij reisde er per schip naar toe en kreeg bij de grensplaats een visum. In het eerste klooster, waar hij verbleef, waren de maaltijden, vooral bonen in olie, fantasieloos:
Ik kon er nauwelijks meer dan een mondvol van eten, dus at ik veel brood, suiker en sinaasappels. Om de monniken niet te beledigen, verpakte ik de bonen in papier en ontdeed me er later op clandestiene wijze van.

Na Athos verlaten te hebben, kreeg hij bij het vijftig kilometer noordelijker gelegen Volvimeer onderdak bij een edelman, Peter Sthahatos, die in het leger vocht tegen republikeinse opstandelingen. Paddy wilde meevechten, maar dat werd verboden door de Britse consul. Hij begaf zich toch naar de gevechten, keek toe vanuit een ooievaarsnest, werd gearresteerd als spion, maar met hulp van Sthahatos weer vrijgelaten.
In Athene kreeg hij te horen dat de consul hem had geoormerkt als onruststoker en dat hij niet meer welkom was in de ambassade. Intussen had hij een zestien jaar oudere prinses ontmoet en werd verliefd op deze Balasha Cantacuzene. Ze huurden de bovenverdieping van een watermolen bij de stad Galatas, waar ze een zomer lang lezend en schilderend doorbrachten en vervolgens de winter in een landgoed van haar familie in het Roemeense Baleni. Het was er nog zo feodaal dat het personeel en de pachtboeren haar geknield met een handkus groetten. Paddy verbleef er de rest van 1936, leerde Roemeens, las er Tolstoi en vertaalde boeken. Tevens verkende hij de Donau delta per boot en keerde na drie jaar samen met Balasha terug in Engeland.
Ontvoering van een Duitse bevelhebber
In deze jaren gaat het spreekwoord ‘twaalf ambachten, dertien ongelukken’ aardig op voor Paddy. In Londen probeerde hij aanvankelijk te werken als bijlesleraar en beoordeelde vervolgens voor Century Fox Duitse filmscripts. Maar zijn kennis van het Duits bleek ontoereikend, waarop hij als redacteur ging werken voor een rechts politiek tijdschrift, World Review. De zomer erna keerde hij met Balasha terug naar de watermolen. Fermor verdiende wat geld met boeken vertalen, totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak en hij als eind twintiger vertrok naar Engeland om mee te vechten. Hij liep een longontsteking op, die bijna zijn dood betekende.

Met een klein groepje goed getrainde soldaten werd hij na enige tijd vanuit Israël op Kreta gedropt om het verzet te helpen. Ze verspreidden pamfletten met desinformatie onder Duitse troepen en verplaatsen zich verkleed als herders. Met een geweer, waarvan hij dacht dat het ongeladen was, schoot Paddy per ongeluk een bevriende Griekse medestrijder dood:
Hij leek niet erg te lijden en zei enkele zeer aardige woorden tegen me voor hij stierf, die ik nooit zal vergeten.
Verkleed als Duitse soldaten ontvoerden ze opperbevelhebber generaal Kreipe, toen hij onderweg was in een auto, doken met hem onder en legden barre, nachtelijke voettochten met hem af, waarbij Paddy last kreeg van reuma-aanvallen. Uiteindelijk wisten ze hem naar Egypte te ontvoeren. Maar dorpen die verdacht werden hen te hebben geholpen, kregen te maken met ernstige represaillemaatregelen, waarbij een deel werd vernietigd en maar liefst vijfhonderd mensen de dood vonden.

Fotografe Joan
Het is ongelofelijk hoeveel Fermor reisde en als een soort nomade decennialang van de ene plek naar de andere trok. De biografie, die Artemis Cooper schreef, leest als een schelmenroman en hoewel Patrick een liefdespartner vond, werd het reizen er nauwelijks minder op. In Caïro ontmoette hij de drie jaar oudere fotografe Joan Rayner, vanaf dat moment zijn levens- en reispartner.
Patrick kreeg een baan bij een Brits instituut in Athene, waarvoor hij een lezingentour hield, waarbij hij onder andere Kalamata aandeed. Met Joan en een mede tafelgenoot zat hij er op een hete dag te eten aan het water. Ze pakten volledig gekleed hun tafeltje en hun stoelen op, droegen ze een paar meter de zee in en zaten tot hun middel in het water:
De ober die een moment later kwam, keek verbaasd naar de lege plek op de kade en stapte, toen hij ons zag zonder enige aarzeling, met een verholen vrolijke blik het water in, naderde ons met de waardigheid van een butler, en zei alleen: ‘Het eten is klaar’ en serveerde ons..’. De overige eters keken geamuseerd toe en bestelden de ene karaf retsina na de andere voor hen totdat de tafel helemaal vol stond.

Ze reisden door Midden-Amerika, terwijl Fermor inmiddels voor gerenommeerde tijdschriften schreef, zoals National Geographic. Desondanks, geplaagd door een depressie vanwege twijfels over zijn schrijftalenten, trok hij zich terug in een Benedictijner klooster in Normandië en later twee andere Franse kloosters. Hij bewonderde de monniken, vond hun aanwezigheid kalmerend, intellectueel gezien uitdagend en het verblijf in de rustige kloosters stimuleerde zijn schrijfactiviteiten.
Van Buckingham Palace kreeg hij een hoge militaire onderscheiding en na een verblijf in Portugal en Spanje reisden hij samen met Joan door naar Istanboel, Anatolië, de bergkloosters van Cappadocië en de Griekse in Meteora.
Intussen had zijn boek The Travellers Tree dat de inmiddels vijfendertigjarige Fermor in 1950 publiceerde, een belangrijke prijs gewonnen (en 100 pond, zodat ze weer konden reizen). Patrick en Joan vulden elkaar goed aan als reispartners, zwierven begin jaren vijftig veel rond in Europa en waren regelmatig te gast in het buitenhuis van Griekse vrienden op het eiland Hydra.
Door het succes van zijn boeken kwam hij in aanraking met de filmwereld. In een film, die werd gemaakt over de ontvoering op Kreta, speelde Dirk Bogarde Fermor als een superheld, wat Patrick tijdens een bezoek aan de filmset probeerde bij te stellen. De film bleek achteraf een flop. Regisseur John Huston vroeg Paddy te helpen bij het script voor The Roots of Heaven, met bekende acteurs als Eroll Flynn, de schrijver Orson Welles, Trevor Howard, evenals Juliette Greco, waarmee Paddy volgens eigen zeggen tijdens opnamen in Afrika ‘great pals’ werd. Maar ook deze film werd geen succes.
Hij verbleef tevens een paar dagen op Cape Ferrat bij Somerset Maugham, tot hij als misplaatste grap Maugham’s stotteren imiteerde, Somerset hem de deur wees en hem betitelde als ‘that middleclass gigolo for upper class women.’
Patrick en Joan waren niet getrouwd, schoven het steeds weer op de lange baan. Hij had tussentijds nog een affaire met een andere vrouw. Daarna huurde hij een kasteel bij Rome, maar liep daar tegen de eenzaamheid op. Achteraf noemde hij het ‘een van de domste dingen die ik gedaan heb’. Joan voegde zich bij hem, maar tijdens een hete zomer werden ze uit het kasteel verjaagd door ratten, mieren en schorpioenen.
In de voetsporen van Fermor
In deze tijd reisden ze ook rond op Mani in de zuidelijke Peloponesos, waarover in 1958 zijn boek Mani, Travels in the Southern Peloponnese werd uitbracht. Het werd zeer goed ontvangen; Times Literary Supplement noemde Fermor een ‘literary Trailbazer’.
In het boek merkt Fermor voor hun vertrek op dat hij geïntrigeerd is door deze volgens sommigen ’wilde, verraderlijke mensen, messentrekkers – machairovgaltes! – die vroeger op mensen schoten vanachter rotsen.’ Drie schiereilanden uitkijkend op Afrika, wild, droog vol bergen, ravijnen en moeilijk toegankelijk. Volgens Fermor weet men ook in de rest van Griekenland heel weinig van deze geïsoleerd liggende, meest achtergebleven Griekse regio, waar tot 1830 geen scholen bestonden. Het staat vooral bekend om bloedwraak, treurzangen en het feit dat Mani de enige Griekse plek was, die wist te ontkomen aan Turkse overheersing. Kapitein Steward, die langs de kust voer in 1807 betitelde de Mani als…
…de meest wild uiteinde dieren die ik ooit zag, met een erg donkere huid en slechts gekleed.
De mannen hadden vaak snorren die soms wel twintig centimeter breed waren en lang, over hun schouders afhangend haar. Er doen verhalen de ronde dat de bewoners soms moesten zien te overleven met het eten van zeesterren en zout. Over de wildheid van het hart van Mani schrijft Fermor:
Bossen, bomen of struiken; er is er niet een van. Er is geen plek op de verbrande heuvels waar je in de schaduw kunt staan. Er is geen bron. Gewassen? Niets dan kekererwten en verdroogde haver.
De herders eten dubbel gebakken, in doeken bewaarde broden, die maanden lang houdbaar zijn, ‘hard als fossielen’. Ze worden geweekt met bronwater en gegeten met tomaten, komkommers, zout olijven, olijfolie en na het eten, in een doek gewikkeld, gekust.

We rijden zuidwaarts langs de kust; het berglandschap wordt geleidelijk aan ruiger. Witte bloesem licht zilverachtig in de zon op, ranke cipressen wijzen als Gaudi-achtige Sagrada torens recht omhoog, in contrast met de schuine bergwanden. In Kardamyli doen we boodschappen in een kleine supermarkt, waar de eigenares de klanten vrolijk toespreekt. We kopen plaatselijke wijn en een te bakken grove worst van varkensvlees met sinaasappel. Katarina herinnert zich Fermor nog, maar de vrouwen van de naburige supermarkt hebben hem en Joan beter gekend.

We kopen grote, paarszwarte Kalamata olijven, die ze uit een lichtblauw keramiek vat schept, evenals de typische Mani Lalagia. Fortini vertelt dat dorpsvrouwen vroeger rond Pasen bij elkaar in de keuken op bezoek gingen en de een na de andere soort Lalagia werd bereid: ‘Heel gezellig’. Over de gewoonte om olijftakken omgekeerd tegen de gevel of aan een deur te hangen, wat we meerdere keren hebben gezien, vertelt ze dat mensen dat na de oogst doen, omdat het geluk brengt. Op onze vraag of de vrouwen nog steeds bij begrafenissen treurzangen beoefenen, antwoord ze dat het tegenwoordig veel minder vaak gebeurt. Fermor schrijft over die treurzangen:
Een vriend van Fermor, die in Aeropolis woonde, wist zijn zus zo ver te krijgen een miroloyia te zingen, die gezongen was bij de begrafenis van een Engelse piloot, die door de Duitsers was neergeschoten. Hij eindigde als volgt:
Dat een bom zal neerkomen op het kamp van de Duitsers
En hun vesting in puin zal schieten.
Maar laat ons niet geraakt of gewond raken
En laat de Engelsen veilig terug naar huis vliegen.
Het is trouwens moeilijk een graf te graven in Mani; de bodem is zo rotsachtig, dat de grond meestal maar enkele decimeters diep is. Er is vaak te weinig hout om de overledene in een kist te begraven, zodat men het in een lijkwade wikkelt.

Pirgospita (Manische woontorens)
Als we ‘s avonds in onze Airbnb bij de open haard zitten, horen we vanuit de heuvels rondom jakhalzen lachen. Fermor schreef over Kardamyli: ‘De bergen liepen bijna door tot in de zee met hier en daar tussen witgekalkte visssershuisjes grote, ruisende riethalmen van wel drie meter hoog, allemaal tegelijk wuivend bij het geringste briesje wind.’ Netten hingen tussen bomen en metershoge amfora’s met olijfolie stonden bij de ingangen van huizen.

We bezoeken het Fermor huis, gelegen tussen cipressen in een rotsachtige baai. Het huis en de bijgebouwen, waaronder een studio en een klein extra onderkomen voor Patrick, zijn met een gelige steen uit de omgeving opgebouwd en de luiken lavendelkleurig geverfd.
Na een erfenis van haar moeder had Joan geld om een huis te bouwen in Griekenland. Paddy ging op zoek en overwoog een pirgospito in Mani te kopen. Toen hij vanuit Kardamyli richting Stoupa reed, ging hij baden in een kleine baai. Ze kochten dit stuk grond in 1964, leefden aanvankelijk in tenten en maakten ter plekke het ontwerp voor een ‘kloosterachtig boerderij’ met dikke muren en koele ruimten. Paddy hielp een plaatselijke metselaar en ingehuurde bouwvakkers bij de bouw. Toen de funderingen klaar waren, werd er volgens Mani traditie een haan met een troffel onthoofd. Paddy wist bij een marmergroeve gratis een vrachtwagen vol kleinere stukken witte marmer te krijgen die gebruikt werden voor trappen, raamomlijstingen en buitenbanken. Hij zwom iedere dag in zee en maakte lange wandelingen in de heuvels. Joan en Patrick leefden er met wel twintig aangelopen zwerfkatten, hielden kippen, kalkoenen, konijnen en een spaniël. Als kinderloos stel besloten ze het huis na hun dood aan het Benaki Museum in Athene te schenken.

In de tuin staat op een zuil een gebeeldhouwd portret van Fermor. Een niveau lager is een zwembad aangelegd voor mensen die de villa zomers huren. Patrick en Joan gingen vroeger langs een steil paadje naar beneden om in hun privébaai in zee te baden.



In Mani vonden regelmatig lange, soms eeuwen durende lokale oorlogen plaats tussen rivaliserende dorpen of families en clans, gewapend met lange geweren. De oudste pirgospita dateren van 1600. Als er rivaliteiten waren, werden de kerkklokken geluid en de vijandelijke clans trokken zich terug in hun torens, waarna het soms jarenlang onmogelijk was zich overdag op straat te vertonen. Er werd over en weer geschoten en bevoorrading van water en eten gebeurde stiekem ‘s nachts. Soms was er tijdelijk een staakt-het-vuren, zoals tijdens de ploeg- en oogsttijd, het persen van de olijven en als er belangrijke gebeurtenissen waren (zoals een begrafenis). Dat werd door een lid van de clan samen met een neutrale, zwaargewapende toezichthouder rondgebazuind. Als een van de partijen verloor, moest die vervolgens het dorp verlaten en ergens een nieuw dorp opbouwen (zo zijn er in Mani wel vijftig dorpen ontstaan). Er kon ook genade gevraagd worden, waarna de winnende partij de toekomstige gang van zaken in het dorp bepaalde.

Fermor vergeleek de contouren van de woontorens van de dorpjes Nomia en Kitta, waar we langsrijden, met de skyline van Manhattan, die als orgelpijpen uit de rotsen staken. Deze dorpjes waren zo desolaat, dat het leek alsof ‘de pest de bewoners die middag had overvallen’ totdat er even een oude vrouw in het zwart gekleed verscheen, weer verdween en even later met een waterkan, een glas en een schaal peren terugkwam, waarna ze de kruidenier riep, die hen een maaltijd bereidde op de rouga, het kleine dorpsplein.
Op een avond aten ze, na het drinken van ouzo, een geroosterd lam met hun gastheer op het dak van zo’n woontoren. Alles werd in een mandje aan een touw naar boven gehesen. Fermor roemt in zijn boek de gastvrijheid van de Mani. De gast kan zo lang blijven als hij wil en krijgt bij het afscheid ook nog een gift, op z’n minst in de vorm van walnoten, appels of bijvoorbeeld basilicum.
Joan en Paddy reisden door naar Kaap Matapan, uitkijkend op het eiland Cythera, waar Aphrodite uit de golven oprijzend geboren werd. Tijdens een boottochtje zit er een man naast Fermor, die beide handen verloren heeft tijdens het vissen met dynamiet. Ze varen naar de beroemde grot van Hades, waar Patrick, terwijl zwaluwen naar buiten vliegen, de grot in zwemt. Wij rijden door naar Vattia, de plaats met de meeste pirgospita. Drie zwerfkatten zit op een muurtje met uitzicht op wel vijftien torens op een bergkam. We lopen via lagere en hoger gelegen delen langs smalle paadjes door deze grillige spookstad hoog boven de zee, met deels ruïneuze en in verval geraakte torens, enkele opgeknapt. We zien nergens een mens, het is unheimisch stil, totdat uit een toren zachte muziek klinkt. We vermoeden dat hier ‘s winters hooguit tien mensen wonen, maar dat het ‘s zomers een toeristische hotspot is.

Via de oostkust rijden we terug naar het noorden over steil klimmende en dalende bergweggetjes. Op een gegeven moment lopen er varkens en biggetjes op de weg en pal ernaast zeugt een moedervarken op haar zij liggend zes biggetjes tegelijkertijd. In een dorp rijden we door een smal straatje langs drie loslopende paarden en in Lakia lopen we een kerkje in dat tegen de rotsen ligt en dat Fermor ook heeft bezocht. Als we het binnenlopen, staan we op een binnenbalkon met erboven een intens blauwe schildering met allerlei taferelen; beneden ons ligt de eigenlijke grotere kerkruimte met het altaar. In het volgende dorpje, Kokkala, eten we uitkijkend op zee, gezeten naast de houtkachel, een traditioneel gerecht: gestoofd geitenvlees (de geit was van de broer van de eigenaresse) in een milde tomatensaus met pasta.


Aan de kade lopen we een boekhandel binnen. Binnen is het een heerlijke malle pietjes winkel van sinkel, overal opgestapelde producten waar je nauwelijks een weg doorheen kunt banen. Schoolplaten, briefkaarten, boeken en snuisterijen met daartussen stapels fotoboeken over Mani in allerlei talen. Kunstschilder George Hassanakos vertelt dat hij de teksten en foto’s heeft gemaakt. We kopen een Engelse versie van zijn fotoboek. Aan een tafeltje onder een afdak voor zijn winkel gezeten en gehinderd door een aanhankelijke kat, tekent hij op de eerste boekpagina een pirgospito. Tegenover zijn boekwinkel is in een cultureel centrum een expositie over Mani folklore. Foto’s van vrouwen bij een graf, die miroloyia reciteren, maar ook van een vrouw die met een groot vangnet aan een stok kwartels vangt, die zoals Fermor beschreef hier in het najaar met miljoenen overvliegen op weg naar hun winterstop in Afrika. Op een andere foto richt een jonge vrouw in een stoere houding met een geweer en een grote patronenriem om op de vogels.

In Gythio werd vroeger purper pigment geabstraheerd uit gedroogde weekdieren, het was lange tijd de haven van Sparta, er werd gehandeld in porfier, een paarsig vulkanisch gesteente en in de omgeving werd roze getint marmer gewonnen.
De Fermors bezochten Gythio tijdens een hete middag. Patricks eerste indruk was: ‘Niets bewoog… ik kon de hitte van de kade door mijn schoenen heen voelen… Alle luiken waren gesloten’. Maar ‘s avonds werd er geflaneerd door mannen in witte pakken, hun vrouwen op hoge hakken, jonge gymnasiasten met kaalgeschoren hoofden en meisjes ‘in hun beste zomerjurken’. Vanaf een heuvel keken ze neer op pannendaken, scheepjes in de haven en de ruïneuze toren op het eilandje, het enig wat overgebleven is van het fort van Zanet: ‘Het achterste deel van het stadje kent nog steeds de sfeer en bouwstijl van het bergdorpje dat het ooit was.’ Ze lopen langs twee taveernes met bij de ene een grill met aan een spies ronddraaiende donnerkebab, bij de andere in een grote pan een gestoofd stiphado lam, terwijl een oude vrouw in de keuken met een mes kleine blauwe zwaardvisjes (sarganes) schoonmaakt.
Einde
Oktober 1967 werd Paddy benoemd tot ereburger van Kardamyli, hij trouwde Joan in Engeland en ze maakten een uitgebreide rondreis in Zuidoost Azië.
Paddy’s boek Mani werd vertaald in het Grieks door Tzannis Tzannetakis uit Gythio, later minister van toerisme en korte tijd eerste minister. Begin jaren zeventig ging Paddy rondreizen in Peru en stopte hij met roken: ‘Dat was afzien! Als je nagaat dat ik er de afgelopen dertig jaar tachtig tot honderd op een dag rook…’ In 1975 werd tongkanker gediagnosticeerd en werd hij in Londen behandeld. Hij ging naar India, verbleef een tijdje in Hill Station Simla, trok met enkele vrienden de Himalaya in en bezocht Calcutta, waar zijn vader vroeger gestationeerd was. De onderdirecteur loofde zijn vader als een creatieve, hulpvolle en constructieve persoon.
Paddy keerde terug naar Griekenland. Daar bestond onder communisten nog steeds een aversie tegenover Britten, vanwege hun ‘imperialistische rol’ tijdens de Tweede Wereldoorlog op Kreta. Vermoedelijk vanwege Paddy’s rol daarin, met onder andere de ontvoering van de Duitse generaal, ontplofte er vlakbij hun huis een bom in zijn auto, met achterlating van een communistisch pamflet.
Midden jaren tachtig was Paddy tegen de zeventig en nog steeds fit. Hij zwom iedere dag en maakte lange wandelingen in de heuvels. Hij besloot de Dardanellen over te zwemmen en deed dat in bijna drie uur tijd, begeleid door Joan die hem vanuit een bootje aanmoedigde. Die winter verbleef de bevriende reisschrijver Bruce Chatwin in Kardamyli om er een boek af te maken. Vier jaar later bracht zijn weduwe zijn as naar Kardamyli, hij had haar gevraagd het daar te begraven bij een Byzantijnse kapel.
Paddy won prijzen met zijn boeken, er werd een documentaire over hem gemaakt, hij bezocht Bulgarije en was onthutst over hoe slecht het land er onder de communisten aan toe was. In 1990, reizend door Roemenië en Moldavië met Joan, reed hun auto op een spekgladde weg tegen een boom. Ze werden gered door een plaatselijke wiskundeleraar.
Paddy ontving een eredoctoraat van de Universiteit van Kent en tijdens een herdenkingsbijeenkomst op Kreta vertelde een van de aanwezigen bondskanselier Helmut Kohl dat achter hem Fermor zat, de ontvoerder van generaal Kreipe. Paddy begroette hem overdonderd met: ‘Ah! Herr Reichskanzler!’. Kohl moest er hartelijk om lachen en gaf Fermor een vriendelijk klapje op zijn rug.
Op een ochtend in juni, 2003, trof hij Joan dood op haar bed aan. Ze was op haar hoofd gevallen in de badkamer. Paddy werd later tot ridder geslagen, was diep geraakt dat de koningin hem nog vele jaren wenste en was voortaan ‘Sir’ Fermor. Er werd nog een boek van hem succesvol uitgegeven, maar in 2011, op zesennegentigjarige leeftijd kon hij nauwelijks nog praten. Hij had moeite met ademhalen en in Athene werd een tumor uit zijn keel verwijderd. Een paar weken later overleed hij in Engeland.
Foto’s Kostas Vrakas en Lex Veldhoen