Eeuwenlang is het gebied waar nu Roemenië ligt een in diverse prinsdommen verdeelde bufferzone tussen de grote Europese rijken en het Ottomaanse sultanaat. Onder invloed van opkomend Roemeens nationalisme worden deze gebieden in 1881 verenigd tot een koninkrijk.
De Daciërs
Voordat de Romeinen in de tweede eeuw v.Chr. het gebied veroveren dat Dacië genoemd wordt – een gebied dat ruwweg begrensd wordt door de Donau in het zuiden, de Tisza in het westen en de Dnjester in het oosten – leven er diverse Thracisiche volkeren, waarvan de Daciërs en de Geten de hoofdmoot uitmaken. Het zijn verschillende volkeren, maar ze worden dikwijls gewoon Daciërs genoemd. De Geten wonen aan de zuidflank van de Donauvallei en drijven handel met Grieken rond de Zwarte Zee, terwijl de Daciërs zich ten noorden van de Donau aan beide zijden van de Karpaten hebben gevestigd. In 82 v.Chr. verenigt de edelman Boerebista alle Daciërs en tooit zich met de titel van koning. Hij onderneemt rooftochten in zuidelijke richting en komt daarbij onvermijdelijk in conflict met de Romeinen. In 48 v.Chr. kiest Boerebista de kant van Pompeius in de burgeroorlog tegen Caesar die hem ongetwijfeld zou hebben geattaqueerd, maar in 44 v.Chr. vermoord wordt.
Boerebista ondergaat hetzelfde lot als Caesar wanneer ontrouw geworden edelen hem ombrengen, waarna Dacië uiteenvalt en verschillende chieftains hun recht op zelfstandigheid opeisen. Dan verschijnt in 85 v.Chr. een nieuwe heerser, Decebal. Hij voert voortdurend oorlog tegen de Romeinen die zich dan stevig hebben genesteld aan de zuidkant van de Donau in de provincie Moesië, onderdeel van hun imperium. Moesië strekt zich uit vanaf de Zwarte Zee tot ongeveer aan de stad Singidunum, het huidige Belgrado. Vier jaar later sluit Decebal een verdrag met keizer Domitianus waarmee Dacië een vazalstaat wordt van Rome in ruil voor financiële en technologische steun. De Dacische samenleving bestaat uit een rurale bevolking die in kleine dorpjes hun boerenbestaan leiden en waarover de aristocratie de scepter zwaait. Niettemin zijn er ook urbane bevolkingsconcentraties waar handel wordt gedreven en de beoefening van kunsten tot ontwikkeling komt. De stad Sarmizegetusa, tevens regeringszetel, is daar een voorbeeld van.
Domitianus gaat er niet toe over Dacië te vernietigen, wellicht in de hoop er ooit een Romeinse provincie van te maken, maar als Decebal niet aan zijn verplichting voldoet
om vestingswerken af te breken en soldaten ronselt, besluit keizer Trajanus – opvolger van Dominiatus – om in te grijpen. Hij maakt een einde aan het Dacische koninkrijk, wat Decebal ertoe brengt om zelfmoord te plegen.
Romeins Dacië en de komst van Slaven, Bulgaren en Hongaren
Dacië wordt een Romeinse provincie in het jaar 106 en ondergaat een grondige Romanisering door invoering van de Romeinse wetgeving en het Latijn als officiële taal. Die taal wordt niet alleen door de elite gesproken, maar ook de rurale bevolking gebruikt het Latijn als lingua franca. Tevens wordt de Romeinse godsdienst overgenomen. Christenen zijn er maar weinig, vooral omdat zij door de Romeinse autoriteiten vervolgd worden. Dacië maakt een bloeitijd door ten tijde van het regime van de keizers Hadrianus en Marcus Aurelius, ruwweg tot het jaar 190, maar dan groeit er onzekerheid vanwege de aanvallen die Dacië ondervindt vanuit het noorden en oosten afkomstige barbaren, waaronder de Goten.
Het gebied – ver weg van Rome – is lastig te verdedigen en de Romeinen verplaatsen de bestuurszetel naar de zuidflank van de Donauvallei, waarmee Dacië de status van Romeinse provincie verliest en door Rome vanaf dat moment slechts beschouwd wordt als bufferzone tegen de oprukkende barbaren. Gevolg ervan is de neergang van de steden. De bevolking trekt naar het platteland. Aan de noordkant geraken de gebieden die later Transsylvanië heten geheel en al uit de invloedssfeer van de Romeinen.
Nadat in 271 de Romeinen zich uit Dacië terugtrekken blijven de geromaniseerde Daciërs (Daco-Romeinen) achter en moeten zich het binnendringen van vreemde volkeren laten welgevallen. Het zijn de Slaven die hun invloed doen gelden op het Latijn dat de Daciërs spreken, maar verder is de culturele invloed van de vreemdelingen zeer bescheiden. Vanuit het Baltische gebied zakken de Goten af, vestigen tussen de Karpaten en de Donau en sluiten een bondgenootschap met de Romeinen. Maar dan verschijnen rond 375 de Hunnen ten tonele die de Goten aanvallen waarop de Romeinen toestaan hun bondgenoten toe te laten binnen de grenzen van het keizerrijk, waar zij echter blootstaan aan onderdrukking en uitbuiting. De Goten komen in opstand en brengen de Romeinen op 9 augustus 378 een zware nederlaag toe in de slag bij Adrianopel, waar keizer Valens de dood vindt. Het luidt de ondergang in van het Romeinse rijk. Intussen nestelen de Hunnen zich in het oude Dacië en heersen vanaf 420 over het gehele gebied ten noorden van de Donau waar later de prinsdommen Walachije en Moldavië ontstaan.
Slaven bereiken in de eerste helft van de zesde eeuw in groten getale het gebied ten oosten van de Karpaten, vestigen zich in Oost-Walachije en trekken langzaam westwaarts op richting Transsylvanië. Ook bewegen zij in zuidelijke richting, steken de Donau over en vestigen zich aan het begin van de zevende eeuw in het noordelijk deel van de Balkan waar tachtig jaar later vanuit de steppen ten noorden van de Zwarte Zee een Turks volk arriveert. Het zijn de Bulgaren die zich mengen met de Slaven en rond die tijd hun hoofdstad Pliska vestigen ten zuiden van de Donau in het huidige noordoostelijk deel van Bulgarije. Van belang is de bekering van tsaar Boris I tot het christendom in 864. Rond die tijd strekt de Bulgaarse staat zich uit tot ver benoorden de Donau en omvat het vrijwel het gehele het gebied dat nu tot Roemenië behoort. Deze uitbreiding van het Bulgaarse rijk brengt Byzantijnse rites en christelijke instituties met zich mee en het Slavisch als officiële kerktaal.
De taal die gesproken wordt door de Daco-Romeinen en van Latijnse origine is, staat bloot aan Slavische invloeden. Het Roemeens kent dan ook veel Slavische woorden en de kerk – de Orthodoxe Kerk wel te verstaan – gaat gebruik maken van het Bulgaarse cyrillische alfabet. Het is de taal die in de veertiende eeuw als officiële kerktaal wordt ingevoerd wanneer de prinsdommen Walachije en Moldavië ontstaan. Over het algemeen wordt het jaar 1000 gezien als het moment waarop een Roemeense etnische gemeenschap zich vormt, een mengeling van Romeinen, geromaniseerden, Slaven en Daciërs.
Van grote bekentenis voor de geschiedenis van Roemenië is de komst van de Hongaren uit Centraal Europa aan het eind van de negende eeuw die vanuit de Oeral de Hongaarse steppen en later Transsylvanië binnendringen, profiterend van de ineenstorting van het Bulgaarse imperium na de dood van Tsaar Simeon I in 927. Koning Stefanus I van Hongarije lijft in 1002 Transsylvanië in binnen zijn rijk. Tegelijk met de Hongaren, maar wellicht ook later, vestigen zich er de Szeklers vanuit de Oeral in Transsylvanië. Daarnaast dringen de van Germaanse oorsprong zijnde Saksen binnen die vanuit hun oorspronkelijke vestigingsplaats tussen Rijn en Elbe zuidwaarts trekken. Deze drie volkeren, de Hongaren, Saksen en Szeklers vormen drie naties binnen Transsylvanië en hun elites mogen zich lang verheugen in een grote mate van autonomie binnen het Hongaarse rijk. Terwijl Transsylvanië zich dus al vroeg binnen de westerse invloedssfeer bevindt, staan de prinsdommen Walachije en Moldavië bloot aan de veroveringsdrang van het Ottomaanse rijk.
De prinsdommen krijgen vorm
Tegen het eind van de dertiende eeuw begint zich ten zuiden van de Karpaten de vorming af te tekenen van het prinsdom Walachije dat zich onder prins Basarab wil bevrijden van de claims die de Hongaren leggen op dit gebied. Dat lukt in 1330 als hij de legers van koning Karel Robert van Hongarije verslaat in de slag van Posada. Zijn opvolger, Nicolae Alexandru, versterkt zijn positie door in 1359 het Oostelijke Orthodoxe Metropolitanaat op te richten als onderdeel van het Orthodoxe Patriarchaat in Constantinopel. Bovendien tooit hij zich met de titel Prins Autocraat, een middeleeuwse titel om daarmee zijn seculiere macht tot uitdrukking te brengen. Beide instituties vormen een schild tegen pogingen van koning Lodewijk van Hongarije om het gebied in te lijven in het rooms-katholieke domein. Daarmee levert Alexandru Walachije in zekere zin over aan de genade van de Ottomaanse sultans.
Zijn opvolgers zijn wat voorzichtiger. Prins Vladislav en velen na hem, erkennen de voordelen van het sluiten van compromissen en accepteren de suzereiniteit van Hongarije, zonder echter te accepteren dat het rooms-katholicisme aan invloed wint. De banden met de Orthodoxe Kerk worden versterkt.
Ten noorden van Walachije vindt in Moldavië een soortgelijk proces van verzelfstandiging plaats en weten militaire leiders via opstanden tegen de Hongaren rond 1360 het gebied een onafhankelijke status te geven. Maar in tegenstelling tot de Walachijse prinsen, zoeken die in Moldavië om steun bij paus Urbanus V die prins Laţcu kroont met de titel van ‘Hertog’ van Moldavië en hem toestaat een bisdom in te richten, waarmee zijn afhankelijkheid van Rome wordt bevestigd. Diens opvolger, Petru, keert zich in kerkelijk opzicht tot Constantinopel door in de nieuwe hoofdstad Suceava in 1386 een metropolitanaat te stichten. Iets later breidt prins Roman het gebied uit tot aan de Zwarte Zee en versterkt hij de autonomie van Moldavië.
In de prinsdommen ontwikkelen zich vergelijkbare politieke en sociale structuren. De prinsen staan als hoofd van de samenleving boven de leidende families – de bojaren – en tooien zich naar Byzantijns gebruik met de titel van Autocraat die regeert in de naam van God. Prinsen bezitten doorgaans grote landgoederen, kunnen belasting heffen en voeren het commando over het leger. De gewone bevolking bestaat uit boeren die soms een zekere mate van zelfstandigheid bezitten, maar in het algemeen schatplichtig zijn aan de bojaren. Prins en bojaren beconcurreren elkaar in de strijd om macht, maar maken gemene zaak als het gaat om de uitbuiting van de boeren.
Opmars van de Ottomanen
De prinsdommen zijn nog maar net ontstaan als in het zuiden de Ottomanen aan een enorme opmars beginnen. In 1389 verslaan zij de Serven bij Kosovo en tien jaar later wordt de Bulgaarse hoofdstad Turnovo verovert. De Walachijse prins Mircea cel Bătrân tracht zich de Ottomanen van het lijf te houden en zoekt steun in het christelijke westen. Maar daar komt niets van terecht als sultan Mehmed I in 1417 Walachije binnentrekt en Mircea tot zijn schatplichtige maakt. Voortdurend proberen de prinsen onder de hen opgelegde verplichtingen uit te komen totdat Mehmed II – de veroveraar van Constantinopel – prins Vlad Ţepeş, die weigert nog langer haradj (tribuut) te betalen, van de troon stoot en zijn broer Radu Frumos in diens plaats benoemt. Daarmee begeeft Mehmed zich op glad ijs, want hij matigt zich aan zich eenzijdig te kunnen bemoeien met Walachijse aangelegenheden, zij het dat hij handelt met instemming van de bojaren.
Moldavië, dat wat verder weg ligt naar het noorden, weet het lang vol te houden onder prins Ştefan cel Mare en bouwt een vreedzame relatie op met de Ottomanen door hen gaven aan te bieden, de zogeheten peşkeş. Gaven die gaandeweg het karakter aannemen van steekpenningen om gunsten van het hof te verwerven. Indrukwekkend is de overwinning die de prins boekt in 1467 in de slag bij Baia als hij de legers verslaat van de Hongaarse koning Matthias Corvinus, om dit kunststukje in 1475 te herhalen door bij Valui de Ottomanen een nederlaag toe te brengen. Geregeld zoekt hij steun bij de christelijke machten in het westen om het islamitisch opdringen het hoofd te bieden. In dank daarvoor verleent paus Sixtus IV hem de titel van Atleet van Christus. Maar uiteindelijk is ook Moldavië niet bestand tegen de kracht van de Ottomanen. In 1538 stoot sultan Suleiman prins Petru Aron van de troon en vervangt hem door de marionet Ştefan Lăcustă die de de sultan erkent als zijn suzerein. Moldavië is een vazalstaat geworden van de Ottomanen.
In ruil voor de tributen en militaire steun aan de sultan genieten beide vazalstaten de nodige bescherming van de Ottomanen tegen aanvallen van elders. Bojaren krijgen volop ruimte om te heersen naar aloud gebruik en het wordt Turkse civiele en kerkelijke autoriteiten verboden zich met interne zaken van de prinsdommen te bemoeien. De bojaren zijn vrij om hun prinsen te benoemen, zij het dat de sultan zich het recht voorbehoudt om hun keuzes te beoordelen en te bekrachtigen. Met dit alles blijft de sociale en politieke structuur van de prinsdommen intact en ook de status van de Orthodoxe Kerk wordt in stand gehouden. Weliswaar neemt de macht van de sultan over de prinsdommen toe, maar hij gaat er niet toe over ze te annexeren en om te vormen tot provincies van het Ottomaanse imperium zoals dat eerder is gebeurd met Servië en Bulgarije.
Maar toch, de sultans vergroten in de loop van de zestiende eeuw hun greep op de Walachije en Moldavië en beschouwen de prinsen als Ottomaanse zetbazen die zij naar believen hun wil kunnen opleggen. In een brief aan koning Sigismund van Polen omschrijft Suleiman hen als zijn slaven en schatplichtigen en stelt hij dat hij over de prinsdommen kan beschikken zoals hij dat doet met Bosnië en Servië. Tegen het eind van deze eeuw zien de Ottomanen Moldavië en Walachije als veroverde gebieden en noemen zij de prinsdommen vilayets ofwel provincies. Eerder zagen de prinsen zich als regeerders in naam van God, maar zij worden zich er dan van bewust te heersen bij de gratie van de wil van de sultan. Ondanks dit alles behouden de prinsdommen een zekere autonomie. De bojaren zwaaien er de scepter en de islamitische wetgeving wordt niet van toepassing verklaard aan de noordzijde van de Donau. Onder deze omstandigheden meent de Walachijse prins Mihai Viteazul kansen te hebben om zich te ontworstelen aan de Ottomanen. Met dit streven sluit hij aan bij de intenties van de zogeheten Heilige Liga, een verbond tussen paus Clemens VIII, de keizer van het Heilige Romeinse Rijk, Rudolf II, en koning Filips II van Spanje. In 1594 komt Mihai in opstand en drijft hij de Ottomaans legers terug tot aan de oevers van de Donau.
Hij heeft grote ambities en verenigt de beide prinsdommen samen met Transsylvanië onder zijn heerschappij, maar daar komt al snel een eind aan als hij in 1601 door een commandant van het Habsburgse leger – die zelf prins van Transsylvanië wil worden – om het leven wordt gebracht. De vereniging van de drie gebieden is dus van korte duur, maar de daden van Mihai worden een symbool van Roemeense nationale trots.
De band die Moldavië en Walachije hebben met het oosten komt vooral tot uitdrukking in het voortbestaan van het Slavisch als taal die in het algemeen gebruikt wordt voor de samenstelling van belangrijke geschriften. Ook de Orthodoxe Kerk gebruikt deze taal die zij als gelijkwaardig beschouwt aan het Latijn, Grieks of Hebreeuws. Maar dat betekent niet dat het Slavisch doordringt tot in alle lagen van de maatschappij waar het traditionele Roemeens de taal is van de bevolking waarin zij hun gebeden zeggen, verhalen vertellen en opschrijven. In de tweede helft van de zestiende eeuw wordt het Roemeens in Moldavië (1574) en Walachije (1593) geïntroduceerd als schrijftaal voor wereldse zaken.
Vier jaar later verschijnt voor het eerst een kroniek geschreven in het Roemeens dat de opmaat is van een bloeiende geschiedschrijving. In de Orthodoxe Kerk nemen veranderingen veel meer tijd in beslag en de vervanging van het Slavisch door het Roemeens vindt dan ook pas plaats na 1650. Duidelijk is dat het drukken van boeken in het Roemeens, dat rond 1550 een start maakt, van grote invloed is geweest. In Transsylvanië staat dit onder invloed van de Reformatie die de daar levende Saksen stimuleert om de bevolking te bekeren tot het Lutheranisme.
De zeventiende eeuw
De oorlog tussen het Habsburgse en het Ottomaanse imperium waarin prins Mihai Viteazul een rol speelt, eindigt in 1606 na dertien jaar van strijd met het zogeheten Verdrag van Zsitvatorok, waarna de Ottomanen pogingen in het werk stellen om hun greep over de prinsdommen te verstevigen. Daartoe lijkt stimulering van immigratie van Grieken uit de hogere sociale lagen van het Ottomaanse rijk een zeer effectief middel. Zij doorbreken de onderlingen solidariteit van de bojaren en verminderen zo hun vermogen de Ottomaanse invloed te weerstaan. Mede daardoor nemen in de zeventiende eeuw de spanningen tussen het sultanaat en de perifere gebieden af. Behalve conflicten tussen de arme boerenbevolking en de bojaren botsen laatstgenoemden veelvuldig met de prinsen om hun strijd om de macht. Rond het midden van de eeuw zijn het Matei Basarab in Walachije en Vasile Lupu in Moldavië die langs verschillende wegen hun machtspositie aanzienlijk weten te versterken. Basarab werkt samen met de bojaren om de Grieken te weerstaan. Hij betrekt ze bij staatszaken en legitimeert hun greep op hun bezittingen door slavernij te sanctioneren. Lupu daarentegen ontwikkelt zich als een autoritaire vorst die de Grieken aan zich bindt om zijn ambitie te kunnen heersen over beide prinsdommen te kunnen realiseren en zich zo de beschermheer te kunnen noemen van het orthodoxe oosten. Beide prinsen realiseren zich dat een goede relatie met de Ottomanen hen voordelen biedt en dat er gedeelde belangen zijn als het gaat om hun posities ten opzichte van de Europese grootmachten. De intentie van de Ottomanen om de prinsdommen te gebruiken als bufferstaten is voor hen aanleiding om Walachije en Moldavië niet al te zeer de duimschroeven aan te zetten en dat brengt rust in de regio. Rust die de prinsen niet onwelgevallig is.
In 1683 neemt de Grote Turkse Oorlog een aanvang met het beleg van Wenen door de Ottomanen. Wenen houdt stand en mede doordat het Turkse leger qua slagkracht het aflegt tegen de gemoderniseerde troepen van de tegenstanders, moeten zij hun meerdere erkennen in de Heilige Liga, een coalitie van Polen, het Heilige Roomse Rijk, Venetië, Toscane, Rusland en Malta gesloten in 1684. Na zestien jaar van strijd wordt het Verdrag van Karlowitz getekend waarmee de Ottomanen onder meer Transsylvanië moeten laten aan de Habsburgers. De Oostenrijkers worden daarmee een belangrijke speler in zuidoost Europa. Ook de Russen versterken hun machtspositie en ontwikkelen een strategie om zich te kunnen verzekeren van de steun van de bevolking die trouw is aan de Orthodoxe Kerk. De nederlaag van de Ottomanen doet het onafhankelijkheidsstreven van de prinsdommen opvlammen.
Zo probeert prins Şerban Catanuzino Walachije te bevrijden uit de greep van de Ottomanen door steun te zoeken bij de Oostenrijkers, ofschoon hij zich realiseert dat de rooms-katholieke Habsburgers een bedreiging vormen voor de orthodoxe geloofsgemeenschap in de regio. En dus wendt hij zich ook tot Rusland.
Zijn opvolger, prins Constantin Brâncoveanu, laveert tussen de grootmachten en besluit uiteindelijk voor het prinsdom toch bescherming te vragen aan de Ottomanen in ruil voor de garantie op territoriale integriteit en een verzekering van zijn rechten op de troon. Ook in Moldavië streeft prins Dimitrie Cantemir naar meer zelfstandigheid. Hij sluit een overeenkomst met de Russen die de onafhankelijkheid van het prinsdom garanderen en er geen bezwaar tegen hebben dat Cantemir in Moldavië het systeem van erfopvolging instelt. Aan de samenwerking van de prinsdommen met Rusland komt echter een einde als tsaar Peter de Grote in 1711 met steun van Cantemir tracht om Moldavië binnen te dringen en bij Stănileşti aan de rivier de Proet verslagen wordt door de Ottomanen. Cantemir vlucht naar Rusland, terwijl Brâncoveanu zijn troon verliest en door de Ottomanen wordt onthoofd.
Moldavië, Walachije en Transsylvanië in de veertiende en vijftiende eeuw
De Ottomanen houden vanaf dat moment de touwtjes in de prinsdommen weer stevig in handen en zetten hun politiek van uitbuiting voort. Ter vervanging van de ontrouwe prinsen doen zij een beroep op rijke Grieken die in het Fanar-district wonen van Constantinopel en die al heel lang dienstbaar zijn geweest aan het Ottomaanse rijk. Het zogeheten Fanariotisch regime doet zijn intrede in de prinsdommen dat stand houdt tot 1821. De Fanariotische prinsen bevorderen de economische integratie van Walachije en Moldavië in het sultanaat waarbij de boerenbevolking gedwongen wordt om haar producten te leveren aan de Ottomanen tegen lage prijzen. Om in aanmerking te komen voor de benoeming als prins beconcurreren de Fanarioten elkaar en de Ottomanen maken daar listig gebruik van door ze tegen elkaar uit te spelen en te pas en te onpas prinsen te benoemen en ze weg te sturen. Tussen 1730 en 1768 wisselt in beide prinsdommen meer dan vijftien keer de wacht. Dit brengt de sultan veel geld in het laatje in de vorm van steekpenningen, maar draagt niet bij aan de stabiliteit van het bestuur der prinsdommen. Toch is sprake van een zekere mate van continuïteit omdat sommige prinsen meer dan één keer benoemd worden en hun invloed blijvend laten gelden. Daarvan springt prins Constantin Mavrocordat in het oog die zes keer prins is van Walachije en vier keer van Moldavië. Hij zet zijn niet geringe capaciteiten in om hervormingen door te voeren die in lijn liggen met moderniseringen in Centraal-Europa zoals rationalisatie van het bestuur alsook die van het fiscale en juridische systeem. Daardoor wordt de monarchie versterkt en de invloed van de staat op de relatie tussen de bojaren en de boeren vergroot.
Want zorgen maakt hij zich om de aanzienlijke mobiliteit van de arme boeren die aan hun verplichtingen aan de landeigenaren proberen te ontkomen. Om orde te scheppen schaft de prins tegen het midden van de eeuw de slavernij af in beide prinsdommen. Zijn beleid kan de goedkeuring wegdragen van het Ottomaanse hof omdat stabiliteit een continue aanvoer van landbouwproducten bevordert.
De achttiende eeuw brengt voor de Roemeense inwoners van Transsylvanië grote veranderingen met zich mee omdat zij na de vrede van Karlowitz blootstaan aan de culturele invloeden vanuit het westen. Ook doet bestuurlijke vernieuwing zich gelden, want de Habsburgers willen uiteraard het verworven gebied geheel incorporeren in hun imperiale structuur. En daarvoor is het nodig om een eind te maken aan de bestaande autonomie van de Hongaren, Saksen en Szeklers. Een autonomie die zij al bezitten sinds 1438 in de vorm van de Unie der Drie Naties waarbinnen de elite van deze drie bevolkingsgroepen de dienst uitmaakt. Roemeense boeren – die de helft uitmaken van de bevolking – staan geheel buiten spel, net als de eenvoudige Hongaren, Saksen en Szeklers. Behalve de orthodoxe Roemenen zijn allen rooms-katholiek, maar daar komt in de zestiende eeuw verandering in met de reformatie. Onder de Hongaren bekeren zich velen tot het calvinisme en het unitarisme, de Saksen voelen zich aangetrokken tot het lutheranisme, terwijl ook onder de Szeklers het calvinisme terrein wint. En zo vormen vier kerkgenootschappen de ruggengraat van de Transsylvaanse samenleving op het moment dat de Habsburgers het gebied opeisen.
Het laat zich raden dat in de zeventiende eeuw grote druk wordt uitgeoefend op de eenvoudige Roemenen om zich te bekeren, waarbij vooral de calvinisten zich roeren tot afgrijzen van de rooms-katholieke Habsburgers. In hun afkeer jegens calvinisten slaan de Habsburgers en belangrijke geestelijken uit de Roemeense orthodoxe gemeenschap de handen ineen om niet slechts een dam op te werpen tegen de reformatieve krachten, maar ook om een eind te maken aan de overheersing van de elite van de Unie der Drie Naties. Onder toeziend oog van kardinaal Leopold Kollonich, de rooms-katholieke primaat van Hongarije, worden onderhandelingen gestart tussen jezuïeten en de Roemeens-orthodoxe clerus die uiteindelijk in 1701 resulteren in de zogeheten Akten van Unie waarbij de Roemeense clerus de roomse paus erkent als hoofd van de christelijke kerk in ruil voor het verkrijgen van dezelfde rechten en privileges die hun niet-Roemeense medebewoners in de Drie Naties genieten.
De Habsburgers beschouwen dit als een grote stap vooruit en veronderstellen dat de Orthodoxe Kerk met het aanvaarden van de Akten van Unie in feite niet meer bestaat in Transsylvanië. Voor de eenvoudige Roemeense bevolking heeft deze ontwikkeling voordelen, omdat zij daarmee toegang krijgt tot de instituties die de westelijke cultuur te bieden heeft, met name het hoger onderwijs in de regionale lycea en universiteiten in Rome, Wenen en Trnava. De nieuwe Unie bevordert tevens het gevoel van etnische identiteit onder alle Roemenen. Klassenverschillen blijven bestaan, maar het etnisch bewustzijn prevaleert. De Roemenen raken ervan overtuigd dat zij afstammen van de Romeinse volkeren die ooit Dacië veroverden en van de Latijnse wortels van hun taal. Ondanks dit alles blijven de eenvoudige Roemeense boeren zich verzetten tegen vervanging van hun orthodoxe geloofsrituelen door die van de Rooms-Katholieke Kerk en zijn zij zich er maar nauwelijks van bewust dat de klerikale elite zich verbonden heeft aan de door Rome afgedwongen Unie.
In 1744 wordt de rust in het zuiden van Transsylvanië verstoord door de Servische monnik Visarion Sarai die beweert door God te zijn gezonden om de ware boodschap van de Orthodoxe Kerk te prediken en verkondigt dat allen die de rooms-katholieke sacramenten hebben ontvangen hel en verdoemenis wacht. Het leidt tot ongeregeld-heden die na de arrestatie van Visarion wegebben, maar weer opvlammen in 1759 als de Roemeense monnik Sofronie van Cioară in het voetspoor treedt van de Serviër. De rust keert weer als keizerin Maria Theresia besluit om de Orthodoxe Kerk in Transsylvanië in ere te herstellen door de benoeming van een nieuwe bisschop te aanvaarden.
Ontwikkelingen tot 1821
De politieke macht in Moldavië en Walachije is eind achttiende eeuw in handen van een oligarchie gevormd door de prins en vooraanstaande bojaren waarin de prins een sleutelrol vervult als bewaker van de interne orde en rust om de door de sultan geëiste bijdragen te kunnen voldoen. Sommigen van hen zijn bekwaam en komen niet alleen tegemoet aan de wensen van de Ottomanen, maar weten ook het welzijn van hun onderdanen te vergroten. Vermeldenswaard zijn de verrichtingen van prins Alexandru Ipsilantis, een Griek afkomstig uit een vooraanstaande Fanariotische familie. Ipsilantis is prins van Walachije van 1774-1782 en in 1796-1797 en prins van Moldavië gedurende de periode van 1786-1788. In Walachije introduceert hij een solide rechtssysteem en stimuleert hij het hoger onderwijs.
In beide prinsdommen wordt de vooruitgang gehinderd door het ontbreken van een middenklasse die belang heeft bij een efficiënt bestuurssysteem, maar een nog grotere belemmering is de sultan die geen enkel belang heeft bij de vorming van een bureaucratie die voor hem een bedreiging kan inhouden. Behoudend is ook de Orthodoxe Kerk die innig verstrengeld is met de staat en een bijdrage levert aan de economie via de producten die geoogst worden op de enorme landerijen die de kloosters rijk zijn. Ook draagt de clerus zorg voor het onderwijs, helpt zieken en armen in een tijd dat deze taken niet gezien worden als een verantwoordelijkheid van de overheid.
Tezelfdertijd verzwakt de positie van het Ottomaanse imperium dusdanig dat de Europese grootmachten zich opmaken om de buit te verdelen wanneer het rijk uiteen zal vallen. De prinsdommen mogen zich verheugen in de belangstelling van zowel de Oostenrijkers als de Russen en het is vooral Rusland dat zich laat gelden. Drie keer voert dit rijk succesvol oorlog tegen de Ottomanen (1768-1774, 1787-1792 en 1806-1812) en het heeft de ambitie om – zij het informeel – over de prinsdommen het protectoraat te voeren. Catharina de Grote voorziet de totale verdrijving van de Turken uit Europa, wellicht zelfs de herrijzenis van het Byzantijnse rijk en de vereniging van de prinsdom in het koninkrijk Dacië. Belangrijk voor de Russen is de benoeming van een consul in de Walachijse hoofdstad Boekarest in 1782 en een viceconsul in Iaşi, de hoofdstad van Moldavië, in 1784.
In 1792 volgt het Verdrag van Iaşi waarmee Rusland gebieden verwerft ten oosten van de rivier de Dnjester en de grens van Moldavië nadert. Twintig jaar later breiden de Russen hun invloedssfeer uit richting Donau door het gebied tussen de rivieren de Proet en de Dnjester – dat later bekend staat als Bessarabië – te annexeren. Omdat Rusland een belangrijke bijdrage levert aan het verslaan van Napoleon geniet het land veel prestige na het Congres van Wenen in 1815 en het spreekt vanzelf dat Moldavië en Walachije zich richten op hun oostelijke buurman om steun te verwerven voor hun onafhankelijkheidsstreven.
Zowel in Transsylvanië, Walachije als Moldavië bloeit in de laatste decennia van de achttiende eeuw een vorm van nationalisme op onder ontwikkelde Roemenen, gebaseerd op het gevoel van etnische verbondenheid die gedragen wordt door een gemeenschappelijke historie en taal. Zij zijn ervan overtuigd dat alle Roemenen van Romeinse oorsprong zijn en derhalve volbloed Europees. Sommige van hen gaan onder invloed van de opkomende Romantiek nog verder en poneren de stelling dat alle oorspronkelijke inwoners van Dacië Roemenen waren die daar onafgebroken leefden gedurende tweeduizend jaar en – als pure Europeanen en wachters van de beschaving – steeds een schild hebben gevormd tegen de imperialistische Ottomanen die tot een andere wereld behoren. Een wereld van lethargie die fundamenteel verschilt van de dynamische wereld van de Europeaan. En dat is in hun ogen voldoende om zelfstandigheid van de prinsdommen te legitimeren. Dit idee van etnische verbondenheid van alle Roemenen doorkruist het traditionele onderscheid tussen hogere en lagere klassen waaraan rechten en privileges worden ontleend. Maar als de Roemenen van Transsylvanië in 1792 deze redenering voorleggen aan keizer Leopold II van Oostenrijk en daarmee de zelfstandige status van het gebied bepleiten, krijgen zij nul op het rekest. De bestaande orde blijft gehandhaafd.
De prinsdommen Walachije en Moldavië bevinden zich precies in het gebied waarover de grootmachten hun invloed willen uitoefenen, wat kansen op een zelfstandig bestaan vergroot, maar verzelfstandiging komt natuurlijk niet vanzelf en wordt primair gedragen door een beweging die dat nastreeft. Het zijn nationalistische bojaren die dit streven kracht bijzetten, zonder overigens tot gewelddadigheden over te gaan. In hun ogen hebben de sultans nooit echt getornd aan de zelfstandigheid van de Roemeense prinsdommen en dient de suzereiniteit die zij claimen beperkt te blijven tot de verplichting om giften af te dragen onder erkenning van oude rechten en af te zien van bemoeienis met de interne aangelegenheden van Walachije en Moldavië. Dat maakt geen indruk op het sultanaat dat de prinsdommen beschouwt als een eerstelijnsverdedigingszone tegen Rusland en Oostenrijk en tevens als graanschuur van Constantinopel.
Naar autonomie
In 1821 breekt de Griekse Onafhankelijkheidsoorlog uit en dat is van invloed op de bewegingen in Walachije die zowel een eind willen maken aan de Ottomaanse suzereiniteit als aan het Fanariotisch regime. De wensen op economisch en sociaal gebied van de boeren en de politieke ambities van de bojaren smelten samen en krijgen momentum onder invloed van een Griekse beweging – de Filiki eteria ofwel het Genootschap van Vrienden – die de Grieken wil bevrijden van het Ottomaanse juk. Dit genootschap wordt aangevoerd door Alexandru Ipsilantis (kleinzoon van de eerder genoemde prins) die als hoge officier in het Russische leger ervan overtuigd is dat hij steun krijgt vanuit Rusland en tevens kan rekenen op adhesie van de Roemeense bojaren. Hiermee maakt hij een verkeerde inschatting want weliswaar willen de bojaren net als het Genootschap af van de Ottomanen, maar zij hebben evenzeer genoeg van de Fanarioten. Het initiatief voor een Roemeense opstand komt niet van de kant der bojaren, maar van een man van nederige afkomst, Tudor Vladimirescu, die zijn sporen verdiend heeft als vrijwilliger in het Russische leger tijdens de Turks-Russische oorlog van 1806-1812. Hij voert een eigen agenda en die is niet slechts gericht op het bevrijden van Walachije van de Ottomanen, maar ook op sociale en politieke veranderingen ten gunste van de arme boeren en de bojaren van lager garnituur. Dit brengt hem in conflict met het Griekse genootschap en de vooraanstaande bojaren.
Begin 1821 bouwt Tudor Vladimirescu een leger op in zijn geboortestreek Oltenië dat onderdeel uitmaakt van Walachije, vooral bestaand uit boeren, maar het is uiteindelijk Moldavië dat in maart het toneel is van de gebeurtenissen. Op de zesde van die maand steekt Ipsilantis de Proet over vanuit Bessarabië en bereikt de Moldavische hoofdstad Iaşi. Daar proclameert hij het begin van een algemene oorlog ter bevrijding van de christenen in zuidoost Europa van de Ottomaanse overheersing. Een aantal bojaren valt hem bij in de veronderstelling dat hulp vanuit Rusland op handen is. Ipsilantis dirigeert vervolgens een kleine troepenmacht van 2.000 manschappen naar Boekarest om zich te verenigen met het leger van Vladimirescu. Maar de tsaar laat het afweten en Russische steun blijft uit. Intussen trekt Vladimirescu met een leger van 8.000 man op richting Boekarest om zowel een eind te maken aan de Ottomaans suzereiniteit als de bemoeienissen van de Fanarioten. Hij rekent daarbij op hulp van de Russen die in zijn ogen na het welslagen van de onderneming weer kunnen vertrekken. Hij is niet van plan om het prinsdom afhankelijk te maken van de tsaar.
Wanneer Vladimirescu Boekarest bereikt is alle hoop op Russische steun in rook opgegaan evenals Vladimirescu’s idealen. Ottomaanse troepen trekken Walachije en Moldavië binnen en maken korte metten met de opstandelingen. Tussen Ipsilantis en Vladimirescu lopen de spanningen op als eerstgenoemde de Walachijse leider ervan verdenkt samen te spannen met de Ottomanen tegen de Grieken. Ipsilantis beveelt de arrestatie van Vladimirescu en diens executie vindt plaats op 8 juni. Vladimirescu’s leger valt uiteen en ook komt een eind de troepenmacht van Ipsilantis die op 19 juni verslagen wordt door de Turken. Ipsilantis vlucht richting Transsylvanië waar hij geïnterneerd wordt.
Onder druk van de Britten en Fransen komen in 1822 de Ottomanen en bojaren tot een vergelijk waarbij de Ottomaanse suzereiniteit gehandhaafd blijft, maar de bezetting eindigt en de prinselijke posities weer in ere hersteld worden. Maar daarmee zijn de meningsverschillen tussen enerzijds de prinsen Grigore Ghica van Walachije en Sandu Sturdza van Moldavië en anderzijds de bojaren over hun onderlinge machtsverhoudingen niet uit de weg geruimd en proberen beide prinsen hun privileges uit te breiden ten koste van de bojaren. Ook de verhouding met Rusland blijft een probleem, want tsaar Nicolaas I is vastbesloten zijn greep op de prinsdommen te verstevigen en dwingt de sultan in 1826 tot ondertekening van de zogeheten Akkermanconventie die erkenning inhoudt van handhaving van het Russische protectionisme. Tevens verlangt deze conventie van zowel prinsen, bojaren en de Ottomaanse regering dat zij zich de adviezen uit de koker van de Russische ambassadeur in Constantinopel ter harte nemen. De Russen zetten de Ottomanen nog verder onder druk door in 1828 de prinsdommen te bezetten om de doorgang van hun troepen richting Donau veilig te stellen. In de zomer breken zij in Thracië door de Ottomaanse linies en dwingen zij de sultan opnieuw een akkoord te ondertekenen: het Verdrag van Adrianopel dat gesloten wordt op 14 september 1829. Dit verdrag is ongetwijfeld een mijlpaal in de geschiedenis van de prinsdommen, want daarmee erkent de sultan de bestuurlijke autonomie van Walachije en Moldavië en ontslaat de prinsdommen van de verplichting om Constantinopel te bevoorraden zodat zij hun agrarische producten voortaan kunnen slijten op de internationale markt. In feite resteert alleen de formele suzereiniteit in de vorm van de bevestiging door de sultan van de prinskeuze.
Tsaar Nicolaas I legt uitvoering van het Verdrag van Adrianopel in handen van een gerespecteerd officier en bestuurder, Pavel Kiselev, die in november 1829 feitelijk de rol op zich neemt van prins over beide prinsdommen en gedurende zijn regeringsperiode tot in april 1834 over ongelimiteerde macht beschikt om de economie en het bestuur te hervormen. Hij introduceert voor beide gebieden de zogeheten Organische Statuten waarmee de basis wordt gelegd voor een efficiënt bestuur. Dat is van belang voor de prinsdommen zelf, maar ook bedoeld om het Russische gezag over Walachije en Moldavië op langere termijn veilig te stellen. Zij zijn zeker niet bedoeld om de sociale orde te veranderen. Integendeel, de statuten geven helder aan hoe rechten en plichten zijn verdeeld over de bestaande klassen en zij genieten de goedkeuring van de bojaren die hun oude privileges daarmee beter beschermd weten.
In de statuten wordt onderscheid gemaakt tussen de uitvoerende, wetgevende en juridische macht en wordt ook de positie van de prins stevig verankerd als hoofd van de uitvoerende macht die daarmee de hoofdrol blijft vervullen in het politieke bestel. Niet onbelangrijk is de uitbreiding van de macht van de staat over de kerk en de vermindering van haar rol in civiele aangelegenheden. De introductie van de Organische Statuten dragen zeker bij aan het moderniseringsproces van de prinsdommen en wat voor Walachije en Moldavië nog belangrijker is, de statuten brengen gelijkvormigheid teweeg tussen de bestuurlijke instituties in beide prinsdommen en garanderen inwoners een gezamenlijk staatsburgerschap. Als de tsaar in 1834 de bezetting beëindigt weet hij zich ervan verzekerd dat de sultan – die zijn goedkeuring hecht aan de Organische Statuten – genoegen neemt met de positie die Rusland zich ten opzichte van de prinsdommen heeft verworven. Dit betekent overigens niet dat er rust heerst in Walachije en Moldavië. Tussen 1834 en het revolutiejaar 1848 is het een komen en gaan van conflicten in de prinsdommen tussen bojaren en de prinsen waarbij een rol voor de Russische consul is weggelegd om erop toe te zien dat beide kemphanen zich houden aan de regels die door de Russen zijn opgesteld.
Vanaf het moment dat Vladimirescu de macht probeert te grijpen tot aan de revolutie van 1848 spelen twee zaken een belangrijke rol in het moderniseringsproces van de prinsdommen. Het zijn demografische veranderingen en de uitbreiding van economische banden met het westen.
Sprake is van een groei van de bevolking zoals dat ook elders in Europa plaatsvindt in die tijd, waarbij ten gevolge van modernisering en rationalisering van de landbouwtechnieken in toenemende mate mensen wegtrekken van het platteland en zich vestigen in de steden waar een middenklasse ontstaat die tornt aan de sociale verhoudingen daterend uit de achttiende eeuw. Rond 1840 is het deze middenklasse van kooplieden, handwerkslieden en beoefenaren van vrije beroepen die weliswaar geen homogene groep vormt, maar wel een essentieel onderdeel uitmaakt van de samenleving. Ook onder de bojaren doen zich veranderingen voor. Jonge bojaren streven naar verbetering van hun positie en richten hun blik op de toekomst, op modernisering, terwijl de oude garde blijft vasthouden aan de aristocratische tradities van weleer. Zo ontstaat er onder de bojaren een splitsing der generaties.
Van industrialisatie is in de periode tot 1848 nauwelijks sprake. Ondernemingsgeest is zwak ontwikkeld en het ontbreekt de prinsdommen aan een goede wegeninfrastructuur en elementaire bancaire instellingen die kredieten kunnen verlenen. Bovendien is de koopkracht laag. Wat wel een hoge vlucht neemt is handel met het buitenland die wordt aangewakkerd door de jacht van Britten en Fransen op agrarische producten, met name graan en vee. Dat gaat gepaard aan de import van westerse consumptiegoederen zoals textiel en glaswerk, een proces dat bijdraagt aan de ontwikkeling van de binnenlandse nijverheid.
De generatie van ’48
Voor de jonge intellectuelen in Walachije en Moldavië die de Verlichtingsidealen aanhangen zijn niet status of rijkdom criteria die bepalen of je tot een gemeenschap behoort, maar is etnische verwantschap doorslaggevend. Daarbij spelen voor hen, net als in andere Oost-Europese gebieden, romantische ideeën over een roemrijk verleden waarin de Roemeense etniciteit wortelt een belangrijke rol. En met dit idee voor ogen nemen hun historici de taak op zich om daarvan bevestiging te vinden. Het is Mihail Kogălniceanu, opgeleid aan de universiteit van Berlijn, die wat dat betreft toonaangevend is. Met zijn werk probeert hij het gemeenschapsgevoel onder Roemenen te bevorderen die binnen de historische grenzen van het oude Dacië leven door een waarlijk nationalistische literatuur te laten opbloeien. Een literatuur die de onderscheidende kenmerken van het Roemeense volk benadrukt zoals die zich openbaart in zijn geschiedenis en folklore. Dit is de gedachtewereld van de generatie van ’48 waarmee zij een in hun ogen sluitende theorie over het concept van de natie in handen menen te hebben. Zij richten zich daarmee niet alleen tot intellectuelen, maar ook tot gewone burgers, wat voor die tijd ongekend is.
Deze intellectuelen zijn vastbesloten in hun opvatting dat de etnische Roemenen recht hebben op zelfbeschikking om zich te bevrijden van welke overheerser dan ook. Zij spelen de hoofdrol in de revolutie van 1848 in de Roemeense prinsdommen. Velen van hen hebben gestudeerd aan West-Europese universiteiten waarbij vooral Parijs in trek is. Zij voelen zich daar niet alleen thuis, maar zijn er ook van overtuigd dat de westerse politieke ontwikkelingen als voorbeeld kunnen dienen voor de prinsdommen. Met name de liberale ideeën over vrijheid spreken hen aan en onderstrepen hun streven naar zelfbeschikking.
De gebeurtenissen in West-Europa, het afzetten van de Franse koning Lodewijk Filips en de verspreiding van de revolutie naar Wenen, Boedapest en Duitse steden, zetten de Roemeense intellectuelen aan tot actie. Begin april wordt in Moldavië een poging gewaagd ter introductie van een gematigd liberaal politiek systeem, maar prins Mihai Sturdza maakt er korte metten mee en een groot aantal van de hervormers wacht ballingschap. In Walachije gaat het er heter aan toe en breekt een echte revolutie uit. Er wordt een revolutionair comité geformeerd dat de opstand voorbereidt. Op 26 juni is het zover en wordt in Boekarest prins George Bibescu opzij gezet en vervangen door een provisorische regering van jonge liberalen die plannen ontwikkelt voor de vorming van een eigen leger en voor het bijeenbrengen van een constituerende assemblee met als taak een nieuwe grondwet samen te stellen ter vervanging van de Organische Statuten. Maar de tsaar kan er geen begrip voor opbrengen en begin juli dirigeert hij zijn leger richting prinsdommen om het Russische protectoraat veilig te stellen. Hij bezet Moldavië en door de Ottomaanse sultan wordt de opstand in Walachije in de kiem gesmoord. De opstandelingen roepen het westen te hulp, maar dat is tevergeefs. Als de Ottomanen in hun ogen een te milde houding aannemen jegens de Walachijse revolutionairen. bezetten de Russen vervolgens ook dat prinsdom.
Net als in Walachije en Moldavië komen ook in Transsylvanië de intellectuelen in het geweer, maar zij zien zich geplaatst voor een dilemma. Zij voelen zich verwant met de Hongaarse liberalen in hun streven naar hervormingen die zij ook bepleiten om in te voeren in het in Hongarije op te nemen Transsylvanië. Maar tegelijkertijd hechten zij aan zelfstandigheid. Een optie is om Transsylvanië te laten opgaan in het Hongaarse rijk onder de garantie dat hun taal en cultuur in stand wordt gehouden, maar dat gaat velen te ver. De advocaat Simion Bărnuţiu is een fanatiek voorstander van een zelfstandig Transsylvanië en verzet zich heftig tegen het idee van vereniging met Hongarije. Vrijheid voor de Roemenen, zo meent hij, is slechts te realiseren binnen een zelfstandige natie, een autonoom Transsylvanië waar de Roemenen de meerderheid uitmaken van de bevolking. Maar het verzet tegen de vereniging van Transsylvanië met Hongarije lijdt schipbreuk als tijdens de landdag van Cluj, die gedomineerd wordt door Hongaren, met grote meerderheid gestemd wordt voor eenwording. Het Habsburgse hof in Wenen heeft, net als de Roemeense nationalisten, bezwaar tegen deze eenwording en zo staan de Roemenen voor de vraag om zich in hun verzet tegen de eenwording in het kamp te begeven van de oerconservatieve Habsburgers die van de wensen van liberalen niets willen weten.
Ook elders binnen de grenzen van de Habsburgse monarchie roeren de Roemenen zich en sluiten zich aan bij hun geestverwanten in Transsylvanië om bij het hof in Wenen hervormingen te bepleiten. Onder aanvoering van bisschop Andrei Şaguna, hoofd van de Orthodoxe Kerk in Transsylvanië, wordt in februari 1949 een petitie voorgelegd aan keizer Frans Jozef waarin wordt geopperd alle Roemenen binnen de monarchie te verenigen in een soort van zelfstandig hertogdom. Uiteindelijk beslist het hof in Wenen dat zowel van dit idee als van eenwording van Transsylvanië met Hongarije geen sprake kan zijn. De keizer eist van alle Roemenen loyaliteit aan hem in ruil voor de zorg voor hun welzijn.
In april ontbrandt de Hongaarse Onafhankelijkheidsoorlog en snijden de Hongaren de banden met de Habsburgers door. Nicolae Bălcescu, een revolutionaire leider uit Walachije, ruikt zijn een kans om de liberale en nationalistische beweging in Centraal-Europa te redden en tracht een akkoord te bewerkstelligen tussen de nu zelfstandige Hongaarse regering van Lajos Kossuth in Boedapest en de Roemenen van Transsylvanië. Maar als Oostenrijkse en Russische troepen ten tonele verschijnen gaat alle hoop op zelfstandigheid voor de Roemenen in rook op.
De eenwording van de prinsdommen
Op 1 mei 1849 sluiten Rusland en het Ottomaanse rijk de overeenkomst van Balta Liman, waarin zij overeenkomen om gezamenlijk de protectie over de prinsdommen te voeren, zij het met Rusland in de hoofdrol. Twee nieuwe prinsen worden benoemd: in Walachije Barbu Ştirbei en in Moldavië Grigore Ghica. Ghica is wat liberaler dan zijn zich als absolutistisch vorst gedragende collega, maar beiden zetten zich in voor economische groei en bevordering van het onderwijs. Dan breekt er in 1853 opnieuw een oorlog uit tussen Russen en Ottomanen, de zogeheten Krimoorlog, waarin de Fransen en Britten zich scharen aan de kant van de sultan. Het Vredesverdrag van Parijs dat verliezer Rusland op 30 maart 1856 wordt opgedrongen, pakt gunstig uit voor de prinsdommen. Zij blijven onder suzereiniteit van de Ottomanen, maar het verdrag verbiedt inmenging door welke mogendheid dan ook in hun interne aangelegenheden. Er wordt een commissie ingesteld die aanbevelingen zal doen aan de grote mogendheden over de te kiezen regeringsvorm voor Walachije en Moldavië waar ad-hoc assemblees (adunare ad-hoc) in het leven worden geroepen die de commissie zullen informeren. Een belangrijk element in het Verdrag van Parijs is de bepaling dat Rusland een aantal districten van Bessarabië overdraagt aan Moldavië, wat economisch weinig te betekenen heeft, maar het houdt wel in dat Rusland vanaf dat moment niet meer aan de Donau grenst.
Al met al is het verdrag van Parijs een geweldige stimulans voor de Roemeense nationalisten om hun eis tot vereniging van de prinsdommen onder een zelfstandige regering kracht bij te zetten. Begin april 1858 brengt de commissie rapport uit en in augustus tekenen de Europese grootmachten de Conventie van Parijs waarin de Ottomaanse suzereiniteit over de prinsdommen weliswaar wordt herbevestigd, maar zij geheel vrij zijn om hun eigen bestuur in te richten. De assemblees, die een zittingsperiode krijgen van zeven jaar, kiezen een prins voor het leven, ministerraden worden ingesteld en de prinsdommen kunnen vanaf dan zelf hun strijdkrachten opbouwen die onder roulerend gemeenschappelijk bevel komen te staan. Ook wordt een gemeenschappelijk orgaan ingesteld dat wetgeving die in het belang is voor beide prinsdommen tegen het licht houdt. De prinskeuze van beide prinsdommen levert een verrassende uitkomst op. In Moldavië, waar de hervormingsgezinden in de meerderheid zijn, wordt in januari 1859 Alexandru Cuza gekozen, een liberaal van de generatie van ’48 en voorstander van vereniging van de prinsdommen.
In Walachije verloopt de prinskeuze stroever, want conservatieven en liberalen stellen hun eigen kandidaat, maar uiteindelijk kan men zich unaniem vinden in de keuze van Cuza en zo heerst er één prins over beide gebieden. Alexandru Cuza is een patriot en liberaal – beslist geen radicaal – die heeft gestudeerd in Parijs en na de opstand in 1848 kort in ballingschap gaat. Gedurende de jaren vijftig bekleedt hij diverse bestuurlijke functies en maakt carrière in het leger. Op het moment van zijn verkiezing tot prins is hij commandant van de Moldavische militie. Zowel de sultan als de tsaar maken bezwaar tegen de tweevoudige prinsverkiezing, maar de westerse grootmachten voelen er niets voor om de Roemeens kwestie opnieuw op te rakelen en gaan akkoord met de dubbele verkiezing in de wetenschap dat daarmee de vereniging van Moldavië en Walachije onafwendbaar is. De legers van beide prinsdommen staan feitelijk onder één commando en nu worden munteenheid, telegraafsystemen en douane-voorzieningen ineengeschoven. Een officiële erkenning van de eenwording laat niet lang op zich wachten en tijdens een conferentie in Constantinopel eind 1861 wordt de sultan gedwongen een decreet uit te vaardigen ter bevestiging ervan. Cuza handelt snel door begin 1862 een wet aan te laten nemen die de eenheid van de prinsdommen formaliseert. Roemenië wordt vanaf dat moment de officiële naam van de verenigde prinsdommen. Een begin wordt gemaakt met de introductie van een modern politiek systeem waarin politieke partijen figureren en dat het machtsmonopolie van de bojaren doorbreekt.
Cuza is erop uit om een machtige centrumpartij te creëren met behulp waarvan hij zijn gematigd hervormingsplan soepel kan uitvoeren. Van radicalisme (met name van de kant van de boeren) moet hij niets hebben, want dat vormt met zijn vermogen om de massa te mobiliseren een bedreiging voor zijn machtspositie. Het radicalisme houdt ook nog een ander risico en wel het ingrijpen van buitenlandse machten. Het verzet tegen zijn programma gericht op electorale en agrarische hervorming, waarmee hij Roemenië wil scharen onder de gelederen van de moderne staten, neemt toe. In 1864 gaat het mis, gefrustreerd door politieke tegenwerking ontbindt Cuza op 14 mei het parlement. Om zijn machtspositie te consolideren introduceert hij bij decreet een nieuwe grondwet waarmee hij zich vergaande bevoegdheden toemeet. En dat geeft hem de ruimte om in augustus van dat jaar een wet door te drukken op de landhervorming die weliswaar enigszins tegemoet komt aan de wensen van de boeren, maar geen einde maakt aan het grootgrondbezit.
Behalve op landhervorming richt Cuza zich ook op de introductie van een nieuw burgerlijk wetboek waarin de rechten van Roemenen worden vastgelegd. Daarnaast streeft hij naar verbetering van het onderwijs. Kenmerkend voor zijn stijl van wetgeving is zijn neiging om de controle van de staat op oude en nieuwe instituties te vergroten waarvan de wetten met betrekking tot de Orthodoxe Kerk een goed voorbeeld zijn. Cuza is vastbesloten de kerk onder civiele controle te brengen, afgezien van strikt religieuze aangelegenheden. En dat heeft tot gevolg dat kloosters, die een kwart van de Roemeense gronden in bezit hebben, deze goeddeels kwijtraken waarmee hun rol die zij in het economisch leven sinds de Middeleeuwen hebben gespeeld ten einde is. Ondanks dit alles neemt het verzet tegen Cuza’s politiek toe en er ontstaat een monsterverbond tussen linkse en rechtse radicalen die vastbesloten zijn hem te dwarsbomen. Ziek en politiek in een isolement overweegt hij te abdiceren en dat is het moment dat zijn tegenstrevers aangrijpen om een coup te plegen. Zij weten het leger zover te krijgen de prins te arresteren. Dat gebeurt op 23 februari 1866. Cuza verzet zich niet en abdiceert. Het wordt hem toegestaan naar Oostenrijk te vertrekken waar hij woont tot aan zijn overlijden in 1873.
Het koninkrijk Roemenië
In het jaar 1866 wordt de troon van de nieuwe staat Roemenië aangeboden aan een buitenstaander: prins Karel van Hohenzollern van wie men verwacht dat hij het land tot een eenheid kan smeden. De sultan erkent het bewind van prins Karel, terwijl hij vasthoudt aan de hersenschim dat Roemenië nog altijd deel uitmaakt van het Ottomaanse imperium. Er wordt een liberaal getinte grondwet geïntroduceerd waarin sprake is van scheiding van machten, burgerrechten worden omschreven en de macht van de vorst aan banden gelegd. Deze grondwet lijkt sterk op die van een westerse constitutionele monarchie – in feite is hij ontleend aan de Belgische grondwet van 1831 – en maakt het de Roemenen gemakkelijker om toenadering te zoeken tot het westen. Dat is hard nodig, want Roemenië is een arme, hoofdzakelijk agrarische samenleving die influx van westers kapitaal goed kan gebruiken. Vrouwen komen er niet aan te pas. Het kiesrecht beperkt zich tot de mannelijke bevolking en in feite stijgt de juridische status van vrouwen nauwelijks uit boven de positie die zij hadden in de vroege middeleeuwen.
Rond 1875 verharden zich verhoudingen tussen het Russische en het Ottomaanse imperium en Roemenië komt in de vuurlinie te liggen. Prins Karel laat toe dat de Russische legers zich verplaatsen naar het zuiden onder de voorwaarde dat de Russen de soevereiniteit van Roemenië volledig erkennen. De Russisch-Ottomaanse Oorlog breekt uit waarin de Roemenen aan de zijde van de Russen strijden en bijdragen aan hun successen. De westerse grootmachten, die met argusogen de zuidwaartse opmars van de Russen bekijken, grijpen in en organiseren in 1878 de Conferentie van Berlijn die beoogt de invloed van Rusland in de regio te beperken. Roemenië verwerft zich bij die gelegenheid de zo fel begeerde formele onafhankelijkheid. Drie jaar later wordt letterlijk de kroon op het werk gezet en roept prins Karel Roemenië uit tot koninkrijk. Geen van de grootmachten maakt bezwaar.
De Balkan en de neergang van het Ottomaanse imperium
Bronnen ▼