De Wet op de Gezondheidszorg
De opkomst van de Tea Party
De Tea Party in actie
De verkiezingen van november 2010 en hun implicaties
Occupy – Onvrede met de ‘1 procent’
De verkiezingen van 2012
De overheid op slot
Homorechten
Black Lives Matter
Schietincidenten
Hervormingen van het gevangeniswezen
De verkiezingen van 2014 en Obama’s immigratieplan
Buitenlandse politiek van de regering-Obama
Amerika en het Midden-Oosten
Amerika in Afghanistan; de dood van Bin Laden
Een rode lijn overschreden in Syrië
Amerika en IS
Koude Oorlog én atoomdeal met Iran
Herstel van de banden met Cuba
Klimaatverandering
Relaties met China en Zuidoost-Azië
Wat Obama bereikte
Polarisatie en hervormingen onder president Obama
Miljoenen kiezers hadden zich in 2008 laten meevoeren door Barack Obama en zijn visioen van een nieuw Amerika. Teleurstelling kon dan ook niet uitblijven. Op de schouders van de nieuwe president rustte een loodzware last. De bankencrisis was nog lang niet bezworen. De recessie was ingetreden in de reële economie: werkloosheidscijfers stegen van maand tot maand. In de tweede helft van 2008 was er een recordaantal van 3,5 miljoen banen verloren gegaan. Van Bush erfde de nieuwe president een gigantisch begrotingstekort, product van belastingverlagingen en twee peperdure oorlogen (Irak en Afghanistan). Het tekort op de begroting was opgelopen tot boven de 1800 miljard dollar. De staatsschuld bedroeg bijna 130 procent van het nationaal product. In het laatste kwart van het verkiezingsjaar 2008 was de Amerikaanse economie met 6,2 procent gekrompen, een gevolg van de wereldwijd ingezette recessie en de verminderde binnenlandse vraag. De waarde van huizen daalde tussen 2007 en 2011 gemiddeld met 30 procent. Het werkloosheidspercentage schommelde tussen de 9 en 10 procent van de beroepsbevolking. Sommige ondernemingen meldden in personeelsadvertenties: ‘werkloze kandidaten komen niet in aanmerking’.
Bij de Amerikaanse middenklasse was sprake van een dramatische inkomensdaling. Bij een op de vier gezinnen uit deze groep bleek de hypotheekschuld nauwelijks te dragen. In Arizona en Florida stond in 2011 een op elke twee huiseigenaren onder water; in Nevada bevonden zich zelfs twee op de drie in deze benarde situatie. In die ‘sun belt’-staten betaalden veel migranten uit de middengroepen de rekening voor hun avontuur. Zij waren daarheen verhuisd voor een zonnige, luxueuze oude dag, maar zagen zich gedwongen langer door te werken. Een op de zeven Amerikaanse gezinnen voelde de dreiging van faillissement en huisuitzetting.
Sinds het begin van de crisis had 55 procent van de Amerikanen te maken gekregen met werkloosheid, arbeidstijdverkorting of achteruitgang in loon of salaris. Veel jongeren misten toekomstperspectief en voelden zich in de steek gelaten. Het kwam steeds vaker voor dat baanloze afgestudeerden weer bij hun ouders introkken. De verhoudingen binnen gezinnen konden daarmee net zo onder druk komen te staan als wanneer de man werkloos raakte en de vrouw haar baan behield.
De eerste actie van de nieuwe regering was de stimuleringswet ARRA (‘American Recovery en Reinvestment Act’). Deze moest zorgen voor 3,5 miljoen banen, via investeringen in onder meer infrastructuur, gezondheidszorg en onderwijs. Daarvoor werden miljarden dollars uitgetrokken. Het pakket werd in vliegende vaart door de beide huizen van het Congres geloodst, waar de Democraten een comfortabele meerderheid genoten. Het lukte Obama niet om de kloof met zijn politieke tegenstanders te overbruggen. Slechts drie Republikeinse senatoren stemden met de Democraten mee. Volgens sommige deskundigen redde ARRA de Amerikaanse economie van de ondergang. Anderen betitelden het pakket als halfhartig. De rijken kwamen ermee weg, de werkloosheid bleef stijgen en het aantal huisuitzettingen liep verder op.
Een moeizame start
Tot teleurstelling van zijn politieke vrienden bleken weldra enkele zwakke kanten van Obama: afkeer van conflicten, gebrek aan bestuurservaring en te weinig ruggengraat tegenover de speculanten van Wall Street. De bankinstellingen lagen aan het staatsinfuus. Honderden miljarden dollars overheidsgeld waren eraan te pas gekomen om de financiële crisis te bezweren. Banken als Citigroup en Goldman Sachs waren ‘too big to fall’. Dan zou het hele systeem instorten, met verwoestende gevolgen voor de reële economie. Tegelijkertijd leefde er bij het publiek woede over de hoge bonussen die verzekeringsgigant AIG aan zijn topmedewerkers had uitbetaald: 165 miljoen dollar. Menigeen verwachtte van de kersverse president – die toen nog waarderingscijfers genoot van 70 procent – dat hij de topmanagers eens flink de oren zou wassen. Maar toen topbankiers hun opwachting in het Witte Huis maakten, gebeurde er niets. Weliswaar sprak de president kritisch over de graaicultuur, maar het bleef bij woorden. Obama drong slechts aan op vrijwillige beperking van de bonussen. Zodoende konden de bankiers zich weer onbekommerd wijden aan ‘business as usual’. Waar destijds Franklin Roosevelt over Wall Street had gezegd: ‘I welcome their hatred’, beperkte Obama zich tot: ‘How can I help you?’
De onervaren president moest zich laten bijpraten door medewerkers als Larry Summers (economisch topadviseur), Tim Geithner (minister van Financiën) en Ben Bernanke (hoofd van de Federal Bank). Geithners devies was: ‘Les één: richt geen schade aan’. Een Wall Street-miljonair zei:
‘Ik zou Tim (Geithner) wel willen omhelzen. Jammer dat we hem niet kunnen betalen, die vent heeft een vette bonus verdiend.’
Ook nadien zocht de president steeds consensus. Hij wilde polderen, bruggen bouwen, en zoeken naar ‘bipartisan solutions’. Tot zijn teleurstelling weigerden de Republikeinen in het Congres zijn uitgestoken hand. Het duurde lang voordat de president zijn wil kon omzetten in concrete politieke voorstellen. Zijn wikken en wegen werd door velen gezien als zwakheid. Halverwege de eerste ambtstermijn groeide hij wel in zijn rol en straalde hij meer zelfvertrouwen uit. Inmiddels waren Obama’s waarderingscijfers echter dramatisch gezakt naar rond de 43 procent in 2011.
De Wet op de Gezondheidszorg
In 2010 behaalde Obama een moeizame maar belangrijke zege. Hervorming van de gezondheidszorg was een van de speerpunten geweest in zijn verkiezingscampagne. In het eerste jaar van zijn presidentschap – alle aandacht ging toen naar de economie – had hij het initiatief echter bij het Congres gelaten. Daar waren de plannen gesmoord in een weinig verheffende woordenstrijd tussen Democraten en Republikeinen.
In september 2009 besloot de president zijn volle gewicht in de schaal te leggen. Hij sprak persoonlijk het Congres toe, en er volgde een halfjaar van eindeloze debatten. De Republikeinen beweerden dat de overheid in het privéleven van de Amerikanen wilde inbreken. Nadat het ontwerp door de Senaat was goedgekeurd, werd de Wet op de Gezondheidszorg (Patient Protection and Affordable Care Act) door het Huis van Afgevaardigden met een nipte meerderheid aangenomen. 219 Afgevaardigden stemden voor, 212 (alle Republikeinen en 34 Democraten) stemden tegen. Het betrof een gestripte versie van de oorspronkelijke, veel ambitieuzere plannen. De wet bepaalde dat alle Amerikanen vanaf 2014 een zorgverzekering moesten hebben. Verzekeraars zouden patiënten met bestaande kwalen niet mogen weigeren, en het werd hun ook verboden om klanten die ziek werden te schrappen uit hun bestanden. 30 miljoen tot dan toe onverzekerde Amerikanen zouden voortaan onder een ziekteverzekering vallen. De ondertekening van ‘Obamacare’ was een mijlpaal. Het was een klare overwinning voor Obama, die zo kon laten zien dat hervorming van de gezondheidszorg geen loze verkiezingsbelofte was geweest.
In de jaren die volgden zorgde de implementatie van Obamacare tot verhitte debatten. Meer dan zestig keer werd er een rechtszaak aangespannen tegen onderdelen van de wet. In 2015 veegde het Hooggerechtshof ten slotte de laatste bezwaren van tafel. Aan het eind van zijn presidentschap kon Obama melden dat 17 miljoen Amerikanen nu voor het eerst in hun leven verzekerd waren tegen ziektekosten. De kostenstijging van ’s werelds duurste gezondheidszorg was aan banden gelegd. Anno 2016 was 90 procent van de bevolking verzekerd.
De opkomst van de Tea Party
Obama zat pas enkele weken in het Witte Huis toen Rick Santelli, een veelbeluisterde radioprogrammamaker uit Chicago, een tirade hield tegen het voornemen van de president om compensatie te bieden aan huizenbezitters in financiële moeilijkheden. Santelli stelde voor om naar het voorbeeld van de Boston Tea Party uit 1773 een actie te starten tegen belastingheffing. Hij oogstte applaus op de beursvloer van Chicago en daarbuiten. Zijn idee werd een hit op internet. Het leek wel of Obama’s tegenstanders toen pas beseften dat ze met het vertrek van Bush hun invloed op Washington kwijt waren. Uit onvrede met de nieuwe regering en vanuit het sentiment ‘I want my country back’ kwamen op veel plaatsen in het land mensen bijeen. De Tea Party Movement was geboren. In elke deelstaat of stad van belang kwam er wel een afdeling. De rechts-conservatieve kabelzender Fox News en de typisch Amerikaanse talkradiostations vormden de spreekbuizen van de beweging. Aanhangers hingen aan de lippen van de fanatieke tv-evangelist en entertainer Glenn Beck die beweerde dat Amerika onder Obama de weg naar het socialisme was ingeslagen. Naast de paranoïde Beck bleef Rush Limbaugh, de volkse koning van de talkradio, zijn rechtse boodschappen uitzenden zoals hij dat al jaren deed. De Tea Party kwam voort uit rancune bij conservatieven binnen de Republikeinse partij die vonden dat Amerika in verkeerde handen was gevallen. Zij kwam op stoom door de aanjagende werking van sociale media en werd financieel gesteund door rijke Amerikanen die vreesden dat de overheid hun belangen zou inperken.
De ideologie van de Tea Party-beweging liet twee tegenstrijdige ideeëncomplexen zien, een conservatieve en een libertijnse. Conservatief was de nadruk op ‘family values’ en de afkeer van abortus, homohuwelijk en allerhande multiculturele uitingen. Tea Party-sympathisanten waren over het algemeen bovengemiddeld rijk, blank, actief lid van een christelijk kerkgenootschap en woonachtig in kleine steden en plattelandsgemeenten. Fanatieke dominees noemden Obama de ‘antichrist’, een kwalificatie die door een kwart van de Republikeinen werd onderschreven. ‘Libertarian’ (libertijns) was het verlangen naar een zo klein mogelijke overheid en zo laag mogelijke belastingen. Fanatieke Tea-Party-activisten liepen weg met de filosofie van egoïsme van de filosofe Ayn Rand (1905-1982), die in haar boeken had laten doorklinken dat het najagen van het individuele eigenbelang de enig juiste moraal was. Rand vond het onrechtvaardig om mensen te dwingen hun welvaart met anderen te delen. Haar door Fox News aangeprezen roman uit 1957 Atlas Shrugged werd veel gelezen. Vanwege haar antichristelijke boodschap die elke vorm van liefdadigheid verwierp was de filosofie van Rand overigens onverteerbaar voor doorsneeconservatieven en christelijke fundamentalisten.
De Tea Party in actie
Het doel van de Tea Party was om alles te saboteren wat de nieuwe regering voorstelde. De vinnige haat tegen de ‘Black Man in the White House’ bleek uit de suggestieve vraag of Obama wel een Amerikaan was. Was hij wel in de Verenigde Staten geboren? Dit was immers een voorwaarde om het hoogste ambt te bekleden. De eisers van Obama’s geboortebewijs, de ‘birthers’, vormden de harde kern van de beweging. Zij suggereerden dat een gevaarlijke buitenlander bezit had genomen van het Witte Huis. Daaraan gekoppeld was de bewering dat Obama een heimelijke moslim was, te oordelen naar zijn tweede voornaam Hussein. De president achtte het beneden zijn waardigheid op de paranoïde aantijgingen te reageren. Pas twee jaar na de eerste aantijgingen kwam het Witte Huis op de proppen met zijn oorspronkelijke geboortebewijs uit Honolulu.
Onderhuids racisme leefde sterk in de Tea Party. Opinieonderzoek in 2010 wees uit dat van de aanhangers (18 procent van de Amerikanen) 52 procent vond dat in er het verleden te veel aandacht was besteed aan problemen van Afro-Amerikanen. De meerderheid van de Tea Party-aanhangers vond dat de regering-Obama zwarten voortrok boven blanken.
Dan was er het onderwerp vrij wapenbezit. Ook daarvoor maakten Tea Party-activisten zich sterk. De NRA (‘National Rifle Association’), de sterkste lobby van de wapenindustrie, voerde permanent campagne. Een exponent van de wapenliefhebbers was het in 2009 opgerichte genootschap ‘Oath Keepers’, een club van voornamelijk oud-militairen en oud-politiemensen, die in de geest van 1776 een lijst tekenden van ‘10 orders die wij niet zullen gehoorzamen’. Punt 1 luidde:
‘Wij zullen geen orders gehoorzamen om het Amerikaanse volk te ontwapenen.’
In de zomer van 2009 werden overal Tea Party-clubs opgericht. 200.000 Tea Party-aanhangers kwamen in Washington voor het Witte Huis demonstreren, officieel op een zogeheten ‘9.12 meeting’. Die naam verwees naar de dag na de aanslagen van 11 september 2001, toen in heel Amerika de ‘stars en stripes’ wapperden en het volk één was. Dit patriottisme zou levend gehouden moeten worden. Bijzonder giftig was de campagne tegen de plannen voor Obamacare. Populisten grepen de kans om onderdelen van de plannen af te schieten, met de suggestie dat er in de presidentiële plannen ‘death panels’ werden voorbereid. Er zouden commissies komen voor euthanasie op hoogbejaarden. Daarvan was geen sprake, maar het woord death panels bleef haken in de discussie.
In de loop van 2010 zagen gematigde Republikeinen zich gedwongen hun standpunten aan te scherpen. Compromissen over wetgeving op federaal of deelstaatniveau werden daardoor moeilijker te sluiten. In diverse deelstaten kwam symboolwetgeving tot stand, zoals liberalisering van vuurwapenbezit of strenger toezicht op geboortebewijzen. In Arizona werd een immigratiewet aangenomen die de politie de bevoegdheid gaf om elk vreemd uitziend individu preventief aan te houden. Discriminatie van Latino’s kreeg zo een wettelijke basis. Dat Obama zijn afkeuring uitsprak over deze wet – iets wat presidenten bij deelstaatwetgeving zelden doen – onderstreepte het symbolische belang ervan.
De verkiezingen van november 2010 en hun implicaties
Bij de Congresverkiezingen in november 2010 bleek hoe sterk de invloed van de Tea Party was. Republikeinse kandidaten met gematigde standpunten waren evenzeer het doelwit van Tea Party-campagnes als hun collega’s van de Democratische Partij. Het resultaat was een grote overwinning voor de Republikeinen. In het Huis van Afgevaardigden verloren de Democraten hun meerderheid. Ook een half dozijn Senaatszetels viel in handen van de Republikeinen, een belangrijke verschuiving, aangezien de verkiezingen slechts om 37 van de honderd zetels waren gegaan. De getalsverhouding Democraten-Republikeinen kwam in de Senaat op 51 tegenover 47, naast 2 onafhankelijken.
In 2011 liep de invloed van de Tea Party weer terug. Opinieonderzoek wees uit dat veel kiezers ontevreden waren over de compromisloze opstelling van Congresleden in het debat over het schuldenplafond. Om een staatsbankroet te voorkomen, zou er ofwel in bestaande uitgaven geknipt moeten worden (wat de Tea Party-vleugel van de Republikeinen wilde), ofwel een belastingverhoging moeten worden doorgevoerd (wat de Democraten wilden). Een supercommissie van deskundigen uit beide partijen kreeg een halfjaar de tijd een oplossing te vinden, maar slaagde daar niet in. De daadkracht van de wetgevende macht bereikte een dieptepunt. Er was sprake van een politieke patstelling. De kwestie van de staatsschuld bleef hangen. Nog maar 10 procent van de Amerikanen bleek vertrouwen te hebben in het Congres.
Occupy – Onvrede met de ‘1 procent’
In 2011 bezetten actievoerders in New York met tentjes een park nabij Wall Street. De Occupy-beweging was geboren. Er volgden weldra soortgelijke demonstraties in andere steden en ook in het buitenland. Samen brachten die meer dan honderdduizend mensen op de been. Het waren merendeels jonge mensen, in veel gevallen goed opgeleid maar werkloos, die zeiden genoeg te hebben van de hebzucht van Wall Street en andere financiële instellingen. Deelnemers uitten hun onbehagen over maatschappelijke ongelijkheid en vermeende afbraak van sociale voorzieningen. ‘Wij zijn de 99 procent, zij zijn de 1 procent!’ was hun leus. Sinds de jaren tachtig was de inkomensongelijkheid sterk toegenomen. Het netto besteedbaar inkomen van de 1 procent rijksten was tussen 1979 en 2007 met 275 procent gestegen, zo bleek uit onderzoek. Die toplaag van 1 procent verdiende 24 procent van het nationaal inkomen en bezat 40 procent van het vermogen van de natie. De 20 procent armste Amerikanen gingen er sinds 1979 slechts 18 procent op vooruit. Dus hoe meer men verdiende, des te sterker was het inkomen gestegen. Volgens de zakenbank Citigroup profiteerden kapitalisten disproportioneel van de globalisering, ten koste van de arbeiders.
Het viel de Occupy-beweging echter moeilijk om de onvrede met deze ontwikkeling te vertalen in een kant-en-klare ideologie met een alternatief. In de aanloop naar de verkiezingen van 2012 leek Obama de toon van Occupy over te nemen. Hij hekelde de groeiende inkomenskloof en wees de ‘1 procent’ aan als verantwoordelijk voor de crisis. Zo probeerde hij in te spelen op de levende onvrede. Maar Occupy’ers hadden niet veel op met Obama, die in 2009 met zijn stimuleringswet de banken overeind had gehouden. Uiteraard stal de president evenmin de harten op ‘Wall Street’: daar vond men dat Obama’s toonzetting een on-Amerikaanse ‘klassenstrijd’ aanwakkerde.
De verkiezingen van 2012
In het verkiezingsjaar 2012 kon de president bogen op enkele prestaties. De banken waren gered, evenals de auto-industrie. Miljoenen Amerikanen hadden voor het eerst in hun leven uitzicht op een ziekteverzekering. De werkloosheidscijfers begonnen langzaam te dalen. Obama bleek nog altijd te beschikken over een behoorlijke portie charisma, met zijn jonge gezin; zijn retorische gaven bleven een sterk wapen. Bij de Democraten waren de gelederen gesloten; er meldde zich geen mededinger, dus konden de voorverkiezingen in deze partij gewoon worden overgeslagen. Ook koos Obama opnieuw zijn vicepresident Joe Biden als running mate.
Bij de Republikeinen waren er begin 2012 nog zes kandidaten in de race voor de nominatie. De mormoon Mitt Romney was de meest kansrijke uitdager van de zittende president. Hij was als zakenman succesvol geweest, en was een tijdlang gouverneur van Massachusetts. De Republikein oogde stabiel, maar zijn stijve, robotachtige imago was een nadeel, evenals zijn mormoonse achtergrond. Romney won de Republikeinse nominatie, en koos als running mate Paul Ryan, exponent van de Tea Party-vleugel.
De strijd tussen de Republikeinse kandidaten speelde Obama in de kaart, net als de opleving van de economie die voor de president net op tijd kwam. Met zijn belofte het immigratiebeleid op de schop te nemen trok hij veel stemmen van Spaanstalige kiezers in cruciale staten als Florida en Arizona. Binnenlandse onderwerpen stonden in de campagnes centraal, zoals de stand van de economie, het federale uitgavenpatroon en de toekomst van Obamacare. Als het over buitenlandse politiek ging, kwam vaak de gespannen verhouding met Iran ter tafel, maar ook de aanpak van het terrorisme en de hoogte van het defensiebudget.
Obama versloeg Romney met ruime cijfers: 332 tegenover 206 kiesmannen. Obama won ook de popular vote: 51 procent van de kiezers stemde op de president (62,6 miljoen) tegenover 48 procent die Romney verkoos (59,1 miljoen). In de Senaat stonden er 21 Democratische zetels op het spel, tien Republikeinse en twee zetels van onafhankelijken. Netto wonnen de Democraten twee zetels, zodat zij kwamen op 53 van de 100. De Republikeinen verloren er twee, en kwamen op 45. In het Huis van Afgevaardigden behielden de Republikeinen hun meerderheid.
President Barack Obama Victory Speech 2012
De overheid op slot
In 2013 werd het conflict over de invoering van Obamacare op de spits gedreven. De Republikeinen in het Congres – met name de conservatieve vleugel van Tea Party-aanhangers – bleven zich tegen de gezondheidswet verzetten, die zij zagen als ongeoorloofd staaltje overheidsbemoeienis met het privéleven van de Amerikanen. Door goedkeuring van de begroting voor het jaar 2014 te traineren probeerden zij de invoering van de wet uit te stellen. De aanjager van dat Republikeinse verzet was Ted Cruz, een ultraconservatieve senator uit Texas. Hij hield een filibuster-actie: hij sprak 21 uur aan een stuk, teneinde een beslissende stemming te blokkeren. De begroting kon niet tijdig worden goedgekeurd. In het Huis van Afgevaardigden probeerde de Republikeinse meerderheid de wet een jaar uit te stellen, maar de Democratische meerderheid in de Senaat accepteerde dit niet. Alweer was er sprake van een patstelling. Automatisch trad nu een government shutdown in. Zo’n 800.000 federale ambtenaren werden met onbetaald verlof naar huis gestuurd. Niet-essentiële overheidsdiensten sloten de poorten: federale musea, parken en monumenten. Niemand kon meer gewoon de Grand Canyon, Yosemite of het Vrijheidsbeeld bezoeken. Een ongemak voor toeristen, maar vooral een ramp voor de instellingen zelf en de omringende horeca. Ook de NASA moest noodgedwongen op slot. Pas na weken bereikten Republikeinen en Democraten alsnog een akkoord en gingen de overheidsinstellingen weer open.
De government shutdown was zeer schadelijk voor het aanzien van het Congres, en vergiftigde de betrekkingen tussen Republikeinen en Democraten. Zij vormde een teken van de toegenomen polarisatie die de wetgevende arbeid feitelijk lamlegde.
Homorechten
Onder president Obama werd het homohuwelijk gelegaliseerd. De Defense of Marriage Act uit 1996, die het huwelijk definieerde als verbintenis tussen man en vrouw, werd niet verlengd. Het duurde tot 2015 voordat de hervormingen een wettelijke basis kregen. Het Hooggerechtshof zorgde ervoor dat homostellen konden trouwen, door het verbod op het homohuwelijk op te heffen. Same sex marriage was toen overigens al in 37 deelstaten toegestaan. De president noemde de beslissing een grote stap op het pad naar vrijheid conform de gelijkheidsbeginselen waarop de Verenigde Staten waren gebaseerd.
Voorvechters van gay rights juichten. Op de avond van de beslissing waren gebouwen als het Witte Huis en het Empire State Building verlicht met de kleuren van de regenboog. Conservatieve Amerikanen gruwden van de beslissing, zoals in 2016 bleek in de verkiezingscampagnes. Alle Republikeinse kandidaten zongen in verschillende toonaarden de lof van het traditionele gezinsleven. Uit onderzoek bleek echter dat inmiddels meer dan de helft van de Amerikanen voorstander was van het wettelijk gegarandeerd homohuwelijk; rond 1995 was dat nog maar 27 procent.
Ook met een andere erfenis uit de Clintonjaren rekende Obama af: de laffe richtlijn ‘don’t ask, don’t tell’ (DADT) was toen een compromisoplossing geweest om de omgangsregels met homo’s in de Amerikaanse strijdkrachten te definiëren. Vanaf 2010 hoefden homo’s in het leger hun geaardheid niet langer te verbergen. De DADT-wet werd ingetrokken.
De culturele oorlog tussen conservatief en progressief Amerika kreeg in 2016 een vervolg toen de deelstaat North Carolina (gedomineerd door Republikeinen) een verbod uitvaardigde voor transgenders om in openbare ruimten gebruik te maken van toiletten voor mensen van hun nieuwe geslacht. Wie als man geboren was, moest naar het mannentoilet. Deze anti-transgenderwet wekte veel protest, onder meer van popartiesten die hun optredens in North Carolina annuleerden en van bedrijven die geplande investeringen uitstelden. Het ministerie van Justitie dreigde een rechtszaak tegen de deelstaat aan te spannen en de federale overheid wilde de geldkraan dichtdraaien. De wet kon worden gezien als reactie op de legalisering van het homohuwelijk. Het ministerie van Justitie ondernam juridische stappen tegen de zijns inziens discriminerende wet van North Carolina. Dit leverde weer processen op wegens ongeoorloofde federale inmenging in deelstaatbevoegdheden.
Black Lives Matter
In de zomer van 2014 werd in Ferguson, voorstad van St.Louis, Missouri, de achttienjarige zwarte Michael Brown doodgeschoten door een blanke politieagent. Brown was ongewapend; men vond later zes kogels in zijn lichaam. De overwegend zwarte bevolking van Ferguson beschuldigde de politie van racisme. De dag na de dood van Brown braken er rellen uit die een week aanhielden. Burgerrechtbewegingen hielden in heel Amerika vreedzame demonstraties om een grondig onderzoek te eisen naar de dood van Brown. Later in het jaar bepaalde een jury dat de agent niet zou worden vervolgd, waarna opnieuw rellen uitbraken. Ook het ministerie van Justitie oordeelde dat er onvoldoende grond was voor vervolging. Nadat aan het licht kwam dat de handelwijze van de politie van Ferguson vaak ten nadele was van de zwarte bevolking, kreeg daar het overwegend blanke politiekorps een Afro-Amerikaan als nieuwe chef.
Het was niet de eerste keer dat politiegeweld tegen zwarten uitgroeide tot een nationale kwestie. In 2012 kwam in een stadje in Florida een zeventienjarige zwarte schooljongen om het leven door kogels uit het geweer van een buurtwachter die had geoordeeld dat de jongen zich verdacht gedroeg. ‘Die schooljongen had mijn zoon kunnen zijn, sprak de president toen.
In 2013 begon op social media de beweging Black Lives Matter. Deze ‘hashtag-activists’ openbaarden een reeks andere incidenten waarbij zwarten het slachtoffer waren geworden van politiegeweld. Daarmee bereikten zij een groot publiek. Twee jaar later was er al een hele waslijst, waarop ook de dood van Eric Garner prijkte, een man die bij zijn arrestatie in New York in 2014 zodanig in de wurggreep was gehouden, dat hij aan verstikking overleed. ‘I can’t breathe’ waren zijn laatste woorden; sindsdien was dat ook een van de politieke slogans van Black Lives Matter. De beweging – zonder centrale leiding of structuur – begon in 2015 een campagne om politici te bewegen zich in het openbaar uit te spreken over de waarde van de levens van Afro-Amerikanen. Dit met het oog op de verkiezingen van 2016.
In 2015 kwamen bij een schietpartij tijdens een dienst in een kerk voor Afro-Amerikanen in Charleston, South Carolina, negen mensen om het leven, onder wie de dominee. De 21-jarige blanke dader van deze hate crime werd spoedig gearresteerd. Hij verklaarde gehandeld te hebben uit wraak voor het ‘overnemen van het land’ door de zwarten. De jonge massamoordenaar had een foto van zichzelf met zijn wapen en de Confederatievlag op zijn haatwebsite geplaatst. Die vlag was heilig voor conservatieven in het Zuiden. Zij verwees naar ‘the lost cause’, het lot van de opstandige Zuidelijke staten nadat de Verenigde Staten in 1865 weer waren herenigd. Aangezien deze staten hadden gestreden voor behoud van de slavernij, stond de vlag sindsdien ook symbool voor blank racisme. Tijdens de begrafenis van een van de slachtoffers van de massamoord pleitte president Obama in een gepassioneerde redevoering ervoor die vlag in het museum te zetten. Vervolgens zong hij het lied Amazing Grace.
Black Lives Matter-activisten waren niet tevreden. De beweging gebruikte een geheel andere tactiek dan de civil rights movement van de jaren zestig van de vorige eeuw. Zij leek enigszins op de Occupy-beweging van enkele jaren tevoren, in haar afkeer van hiërarchie en georganiseerd leiderschap. Er was geen bereidheid om achter zwarte geestelijke leiders aan te lopen die verlossing prediken. Diverse leden wezen zelfs uitnodigingen van het Witte Huis af voor een dialoog, met de boodschap niet te willen meewerken aan loze praatjes over wat de overheid deed tegen het blanke racisme. Het decentrale karakter van de beweging verhinderde dat er een duidelijke program van aanpak werd geformuleerd.
In het gespannen klimaat kwam er ook een tegenbeweging van de grond: Blue Lives Matter. De aanleiding was de moord door een zwarte man (die daarna zelfmoord pleegde) op twee blanke politieagenten in New York. De missie van deze beweging was begrip te kweken voor de moeilijke positie van politieagenten bij rellen, en hun families moreel te steunen.
Schietincidenten
In 2012 schoot een man twintig kinderen dood en zes volwassenen in een lagere school in het dorp Sandy Hook in Newtown, Connecticut, waarna hij de hand aan zichzelf sloeg. Groot was de ontzetting. President Obama kondigde maatregelen aan tegen herhaling van zo’n tragedie. Voorstellen voor verscherpte wapenwetgeving strandden echter door de macht van wapenlobbyisten zoals de NRA, voor wie het Tweede Amendement heilig was.
In de Verenigde Staten circuleerden naar schatting 300 miljoen vuurwapens. Van elke 100 Amerikanen hadden er gemiddeld bijna 90 zo’n wapen. Dat was 25 maal zoveel als in Nederland. In tien jaar tijd waren er in de Verenigde Staten 100.000 mensen gedood bij schietpartijen, en tweemaal zoveel pleegden met een vuurwapen zelfmoord. Alleen al in het jaar 2015 was er op middelbare scholen 64 maal een schietpartij geweest.
De wetgevende macht bleek niet in staat paal en perk te stellen aan buitensporig wapengeweld. In zijn laatste ambtsjaar besloot president Obama dan maar het middel van executive order in te zetten om wapenhandel te reglementeren. Onder meer verordonneerde hij een antecedentenonderzoek waarbij verkopers moesten nagaan of een klant een strafblad had. Zo zou men wapens uit verkeerde handen kunnen houden. Deze order was eigenlijk een poging om de bestaande wetgeving beter toe te passen. Overigens maakte Obama minder gebruik van het machtsmiddel van executive order dan Clinton, Carter. Johnson, Kennedy, Bush, Reagan en Nixon hadden gedaan.
Tot tranen toe bewogen, omringd door nabestaanden van slachtoffers, kondigde de president zijn maatregelen aan. Dat was vlak nadat er in een zorgcentrum voor gehandicapten in San Bernardino, California, veertien mensen waren gedood door een terroristenechtpaar waarvan de vrouw op Facebook trouw had gezworen aan de terreurbeweging IS. De maatregelen van Obama gingen de voorstanders van wapenbeheersing niet ver genoeg. Maar de wapenlobby spoot vuur, en dat deden als om strijd ook alle kandidaten voor de Republikeinse nominatie voor de presidentsverkiezingen van 2016. Zij benadrukten dat het Tweede Amendement bedoeld was om burgers te beschermen tegen de macht van de overheid. Wie de geschiedenis kende, wist echter beter: het bewuste amendement was in 1791 juist aan de grondwet toegevoegd om het mogelijk te maken dat burgermilities de toen nog zwakke overheid te hulp zouden snellen bij ernstige rebellie, zoals in de beginjaren van de republiek enkele malen was voorgevallen.
Hervormingen van het gevangeniswezen
In zijn laatste jaar als president probeerde Obama ook te oogsten op het gebied van het gevangeniswezen. Nooit eerder had een president de moeite genomen een gevangenis te bezoeken; Obama deed dat in 2015 wel, in Reno, Oklahoma. Met deze stap vroeg hij aandacht voor de noodzakelijke verbetering van het strafrechtsysteem. Er zaten zo’n 100.000 gevangenen in eenzame opsluiting, onder wie veel minderjarigen. Isolering van gevangenen leidde tot frequente zelfmoorden en vergrootte de kansen op recidive. De praktijk was mede een effect van een gevangeniswet uit de tijd van president Clinton, die aan recidivisten automatisch zwaardere straffen oplegde. Vanaf 1995 was het aantal gedetineerden in de Verenigde Staten verdubbeld, tot een recordaantal van circa 2,4 miljoen op een bevolking van 320 miljoen: zij vormden ’s werelds grootste gevangenispopulatie. Ook gemeten naar percentage van de bevolking voerde Amerika, het land van de vrijheid, de sombere lijst aan. Onevenredig veel zwarten bevolkten de gevangenissen. Om de aandacht te vestigen op zijn streven naar humane rechtspraak verleende Obama in meer dan 350 gevallen strafvermindering aan gedetineerden die langdurig vastzaten voor drugsdelicten en geen geweld hadden gebruikt.
De presidentiële bemoeienis was geen soloactie. Niet alleen partijgenoten van de president maar ook Republikeinse senatoren en afgevaardigden begonnen in te zien dat de kosten van het opsluiten van zulke massa’s mensen maatschappelijk en financieel niet meer te dragen zouden zijn. De tijdgeest veranderde: het opsluiten bij lichte drugsmisdrijven van met name zwarte mannen werd niet meer als heilzaam gezien. De noodzaak het gevangeniswezen te humaniseren kreeg meer en meer steun. Er werden gevangenen vrijgelaten van wie bleek dat ze al jaren onschuldig vastzaten. In zijn State of the Union 2015 kon de president melden dat voor het eerst in jaren het aantal gevangenen was gedaald.
De verkiezingen van 2014 en Obama’s immigratieplan
Het was in de Verenigde Staten een vast gegeven dat bij tussentijdse verkiezingen veel jongeren thuisbleven, wat gunstig uitpakte voor de Republikeinen. Ook het veranderen van kiesdistricten (gerrymandering) was voordelig voor Republikeinse kandidaten. Een derde factor die Republikeinen begunstigde was dat sinds 2010 organisaties, bedrijven en vakbonden onbeperkt geld mochten steken in politieke campagnes. De uitslagen van de Congresverkiezingen van 2014 waren mede daardoor een klap voor de Democraten. Zij verloren hun meerderheid in Senaat. De Republikeinen verstevigden ook hun al bestaande meerderheidspositie in het Huis van Afgevaardigden. Bovendien verloren de Democraten belangrijke gouverneursposten, zoals die in Massachusetts en in Obama’s thuisstaat Illinois. Per saldo waren er sinds de inauguratie van Obama in 2009 negenhonderd zetels voor de Democraten op staatsniveau verloren en twaalf gouverneurschappen. In Washington namen de Republikeinen 69 Huis-zetels en dertien Senaatszetels over.
Voor de president betekenden de uitslagen van 2014 een gevoelige nederlaag. Hij zou in zijn laatste twee jaren slechts een schamele oogst kunnen binnenhalen. De Republikeinen konden immers al zijn plannen dwarsbomen. De president zou daardoor vrijwel alleen nog via executive orders dingen gedaan kunnen krijgen.
Van dat paardenmiddel zou Obama dan ook gebruik gaan maken. Een voorbeeld was het nakomen van een van zijn belangrijkste verkiezingsbeloftes: de hervorming van het immigratiesysteem. In 2014 maakte Obama bekend dat hij met een executive order een deel van de illegaal in de Verenigde Staten wonende immigranten wilde legaliseren. Het ging om het lot van zogeheten dreamers, immigranten met kinderen, die langer dan vijf jaar in de Verenigde Staten verbleven. Wie zich van de deportatielijst wilde laten schrappen moest zich laten registreren en aantonen ouders te zijn van in Amerika geboren kinderen. Het betrof een groep van circa vijf miljoen mensen. Ook wilde hij hoogopgeleide migranten kansen bieden om in de Verenigde Staten te blijven. Tegelijk echter liet hij de grenscontroles zodanig aanscherpen dat Obama door activisten werd uitgemaakt voor ‘deporter in chief’.
De plannen lokten meteen heftig verzet uit van regeringen van Republikeinse deelstaten als Texas. In 2015 blokkeerde daar een federale rechter de plannen van Obama. Daarop boog het federale Hooggerechtshof zich in 2016 over de cruciale vraag of de president zijn macht had misbruikt, door zo’n belangrijke kwestie buiten het Congres om te regelen. In dat eerbiedwaardige college staakten de stemmen. Door de plotselinge dood van opperrechter Scalia (februari 2016) bestond er een vacature in het college van negen. Die kon niet worden opgevuld omdat de Republikeinen in het Congres de benoeming van een door de president voorgedragen kandidaat traineerden. Die beslissing wilden zij over de verkiezingsdatum van november 2016 heen tillen. Het Witte Huis betitelde deze handelwijze als obstructie, maar kon moeilijk anders doen dan wachten totdat het Congres alsnog zijn verantwoordelijkheid zou nemen.
Buitenlandse politiek van de regering-Obama
Naar het inzicht van het Witte Huis konden de Verenigde Staten niet langer overal de rol van ‘politieagent van de wereld’ spelen. Aan bondgenoten en bevriende machten – de Duitsers, de Saoedi’s – zouden meer taken worden toevertrouwd om orde te houden in hun regio’s. Uitbesteden en balanceren was het motto. Het hogere doel was om een strategisch evenwicht te bereiken met grootmachten als Rusland en China. De focus moest liggen op het tegengaan van verspreiding van nucleaire wapens, het treffen van maatregelen tegen klimaatverandering en het sluiten van vrijhandelsverdragen met Aziatische landen en de Europese Unie. Ook herstel van de relatie met oude tegenstanders als Cuba en Vietnam kwamen op het to-do-lijstje van de president. De weerstanden en risico’s waren aanzienlijk. Wat zou gebeuren als steunpilaren (zoals Saoedi-Arabië) het karwei niet goed zouden opknappen?
Meteen na zijn inauguratie in 2009 kondigde Obama aan het detentiekamp Guantánamo Bay binnen een jaar te sluiten. Hiervan kwam echter niets terecht, vanwege obstructie van het Congres en vanwege allerlei juridische obstakels. Guantánamo Bay was het duurste en zwaarst bewaakte gevangenenkamp ter wereld. In 2016 zaten er nog 91 mensen gevangen. Op het hoogtepunt (2003) waren dat er 680 geweest. Sluiting van het kamp binnen zijn ambtstermijn bleef een illusoir beleidsdoel van Obama, die verklaarde dat hij er zijn opvolger in 2017 niet mee wilde belasten.
Amerika en het Midden-Oosten
Obama hield in 2009 een gloedvolle speech in Caïro, gericht tot de Arabische wereld en de moslims. Hij herinnerde aan hun bijdragen aan de wereldbeschaving, maar hij plaatste ook het tragische lot van de joden in historisch perspectief. Hij benadrukte hoe gevaarlijk en misdadig het ontkennen van de Holocaust was en hij riep de radicale Hamas-beweging op haar geweld te staken. Hij zei de nederzettingenpolitiek van Israël te verwerpen. De president oogstte lof bij de gematigde Arabieren en moslims, maar stuitte op reserves in Israël. Hij bleek niet bij machte om de regering-Netanyahu te bewegen tot een gematigde koers jegens de Palestijnen. Obama en zijn minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton benoemden de diplomaat George Mitchell tot gezant om het vredesproces vlot te trekken. De leiders in Jeruzalem wilden echter niets weten van een bouwstop van joodse nederzettingen op de bezette westoever van de Jordaan. De Palestijnen verwezen alle Amerikaanse voorstellen naar de prullenmand. In 2010 mislukte een nieuwe gespreksronde. Daarna waren de Amerikaans-Israëlische relaties bekoeld. Onverrichter zake trad Mitchell af.
Met een eenvoudige ceremonie op de luchthaven van Bagdad kwam er in december 2011 een officieel einde aan de Amerikaanse militaire aanwezigheid in Irak. Daar bleef slechts een diplomatieke staf achter, beschermd door enkele honderden militairen. Het contrast met mei 2003 was voelbaar, toen er triomfalisme heerste na het verdrijven van Saddam Hoessein. Nu lag de nadruk op de zware offers die gebracht waren om een ‘vrij en soeverein Irak’ te creëren. Met de terugtrekking maakte president Obama een van zijn verkiezingsbeloftes waar. In de Irak-oorlog waren 162.000 mensen om het leven gekomen, voor 80 procent Iraakse burgers. 4500 Amerikaanse soldaten hadden de dood gevonden, en ruim 30.000 Amerikanen waren gewond. Op het hoogtepunt in 2007 hadden er 170.000 Amerikanen in Irak gestaan. De operatie had Amerika bijna 1000 miljard dollar gekost. Volgens de president lieten de Amerikanen een democratisch en stabiel Irak achter. Maar direct na de genoemde ceremonie brak er opnieuw sektarisch geweld uit.
De term ‘Arabische Lente’ kwam in zwang nadat in januari 2011 in Tunesië de dictator Ben Ali was verdreven, en er even later in Egypte massademonstraties uitbraken tegen het bewind van president Moebarak, een oude bondgenoot van Amerika. In februari werd Moebarak tot aftreden gedwongen. Pas drie maanden later kwam Obama met een verklaring: een lofzang op de nieuwe vrijheid. Toen in hetzelfde voorjaar in Libië opstand uitbrak tegen het bewind van kolonel Khadaffi, reageerde Washington wel meteen: het stelde sancties in tegen deze dolgedraaide dictator, die dreigde de rebellenhoofdstad Benghazi uit te moorden. Na een VN-resolutie die een no-fly-zone verordonneerde, gingen de NAVO-partners Frankrijk en Engeland tot actie over. Zij bombardeerden stellingen van Khadaffi, terwijl Amerika slechts hulp uit de tweede lijn bood. De val (in augustus 2011) en de dood (in oktober) van Khadaffi werden in Washington verwelkomd als een belangrijke overwinning van de vrijheid.
Het gezag van de overgangsregering in Tripoli reikte echter niet ver. Het kwam tot bloedige gevechten tussen milities, die het land feitelijk hadden opgedeeld. In 2012 kwam bij een aanval van extremisten op het consulaat van de VS in Benghazi de Amerikaanse ambassadeur Chris Stevens om het leven. Dit kwam minister Hillary Clinton op het bittere verwijt te staan dat zij de gevaren van islamitisch extremisme schromelijk had onderschat.
Amerika in Afghanistan; de dood van Bin Laden
De oorlog in Afghanistan was op weg de langstdurende militaire operatie te worden uit de geschiedenis van de Verenigde Staten. En de kostbaarste, juist in een tijd van recessie in eigen land. Maandenlang discussieerden Obama’s stafleden over de doelstellingen, het tijdschema, het troepenniveau en de kansen op succes. Als het zou lukken om de wankele regering van Karzai in Kaboel te versterken, zou een machtsovername door de Taliban worden voorkomen. Aan de ene kant stonden generaal David Petraeus (hoofd van het Centrale Commando) en minister Hillary Clinton; zij waren voorstanders van een intensieve campagne om de Afghaanse bevolking te beschermen. Aan de andere kant stond vicepresident Joe Biden die een kleinschaliger aanpak voorstond. Tussen hen in stond Obama, de opperbevelhebber die alles wilde afwegen. Eind 2009 besloot Obama om 30.000 man extra naar Afghanistan te zenden, een compromis.
In 2011 was er een onverwacht succes. Uit informatie was komen vast te staan dat Al-Qaida-leider Osama bin Laden zich schuilhield in de stad Abbottabad, niet ver van de Pakistaanse hoofdstad Islamabad. Op 2 mei 2011 voerden commando’s van Navy SEALs een aanval uit op het wooncomplex. Bin Laden werd gedood, zijn lichaam werd na identificatie in zee gedumpt en ’s avonds kon Obama het wapenfeit op de tv bekendmaken. Het was meer een symbolische dan een militair-technische overwinning op het terrorisme. Toch was er lof voor de president, ook van zijn politieke tegenstanders. Met de dood van Bin Laden was het hoofdmotief weggevallen dat de Amerikanen in 2001 had aangezet om Afghanistan als doelwit te kiezen in de strijd tegen het terrorisme.
In het geheim werden er onderhandelingen aangeknoopt met gematigde leden van de Taliban. Die zouden het terrorisme dienen af te zweren en de grondwet van het land moeten erkennen. Kennelijk accepteerde Washington dat de Taliban zo sterk in de samenleving geworteld waren dat zij niet kon worden verdreven. De strijd ging door. De Taliban pleegden dodelijke aanslagen, voerden gijzelingen uit en veroverden tijdelijk de stad Kunduz. In 2016 kwam hun leider, Mullah Akhtar Mansour, om het leven bij een Amerikaanse raketaanval. Zijn opvolger liet weten de strijd met alle middelen voort te zetten. De aangekondigde vredesgesprekken met de regering in Kaboel zouden geen doorgang vinden zolang er Amerikaanse troepen in Afghanistan waren die de regering militair steunden. In 2016 waren er dat nog 9800, een aantal dat begin 2017 zou moeten zijn gehalveerd.
Een rode lijn overschreden in Syrië
Amerikaanse terughoudendheid bleek ook inzake de burgeroorlog in Syrië, waar keihard optreden door het regime van president Assad tegen demonstranten binnen een jaar ontaardde in een gruwelijke burgeroorlog. Direct ingrijpen was geen optie, gezien de ervaringen in Irak en Afghanistan. Tijdens Obama’s tweede ambtstermijn muteerde de opstand in Syrië tegen Assad snel in een uiterst bloedige burgeroorlog. Hoezeer de Amerikanen de wreedheden van het regime in Damascus ook verafschuwden, in Washington was er noch in het Witte Huis noch in het Congres enige neiging om zich militair te verbinden aan een van de verzetsgroepen. Naarmate er meer gruwelijke beelden van bombardementen en vluchtelingenstromen werden gepubliceerd, steeg internationaal de verbazing over de opvallende inactiviteit van ’s werelds grootste supermacht. Obama’s minimalisme stoelde op de overtuiging dat machtsvertoon in Syrië de zaken daar alleen maar erger zou maken. De president hield zo lang aan dit idee vast, dat de zogeheten ‘gematigde rebellen’ in Syrië bij gebrek aan wapens al in 2012 hun momentum verloren. Jihadisten en extremisten namen toen het voortouw in de strijd tegen Assad.
Wellicht onder druk van de wereldopinie voelde de president zich in 2012 geroepen om een waarschuwing af te geven aan het adres van Assad. Amerika zou gewapend ingrijpen op het moment dat Damascus chemische wapens zou gaan inzetten. Daar lag voor Washington de ‘rode lijn’. Deze uitspraak bracht de president in ernstige moeilijkheden. In augustus 2013 kwamen beelden naar buiten van een aanval met chemische wapens op weerloze burgers in Ghouta nabij Damascus. Daar waren meer dan 1400 doden gevallen. Het had er alle schijn van dat Assad de rode lijn had overschreden. De vraag was of Obama nu zijn waarschuwing kracht zou bijzetten. Het Britse Lagerhuis stemde in meerderheid tegen assistentie uit Londen. Obama stelde daarop dat hij niet zou handelen zonder toestemming van het Congres.
Minister van Buitenlandse Zaken John Kerry verklaarde dat zijn land alleen zou afzien van interventie indien Assad zou instemmen met onmiddellijke verwijdering van chemische wapens. Meteen zetten zijn Russische collega Sergei Lavrov en president Poetin hun bondgenoot Assad onder druk om akkoord te gaan met verwijdering van chemische wapens uit Syrië. Aldus gebeurde. In 2014 werd gemeld dat het grootste deel van de chemische wapens was afgevoerd. De diplomatie had gewerkt. Maar het feit dat Obama uitgerekend door Moskou uit de nesten was geholpen, was niet bepaald bevorderlijk voor het prestige van Amerika. Obama hield vol dat zijn beslissing om ‘de pauzeknop in te drukken’ in het belang van de Verenigde Staten was geweest. De prijs van actie zou hoger zijn dan de prijs van inactiviteit. Wanneer John Kerry intern voorstelde om Assad militair aan te pakken, antwoordde vicepresident Biden:
‘John, remember Vietnam? Remember how it started?’
Amerika en IS
Met een combinatie van middeleeuwse wreedheid en eenentwintigste-eeuwse media-expertise beheerste sinds 2014 Islamitische Staat (IS) het nieuws uit het Midden-Oosten. Jihadisten van deze beweging namen in 2013 gewapenderhand de Syrische stad Raqqa in.
Onmiddellijk werden de christenen verdreven of gedwongen zich tot de islam te bekeren. In 2014 viel de steden Fallujah en Ramadi in West-Irak eveneens in hun handen. Ook namen zij Iraakse dorpen bij de Turkse en Syrische grens in. Vervolgens werd de bliksemsnelle verovering gemeld van Mosoel, de tweede stad van Irak. Iraakse militairen, door Amerika bewapend en getraind, kozen het hazenpad. IS executeerde buiten de stad honderden sjiitische gevangenen. Dergelijke massa-executies werden korte tijd later ook elders gemeld. Plotseling leefden miljoenen Syriërs en Irakezen onder controle van de jihadi’s van IS. De leider Abu Bakhr al-Baghdadi riep zichzelf in de grote moskee van Mosoel uit tot kalief. De tijd was gekomen, zo sprak hij, dat de moslims na eeuwen van duisternis en oneer uit hun slaap ontwaakten. Zo wilde hij jihad-strijders uit heel de wereld naar zijn kalifaat lokken.
Een van de slachtoffers van IS in de zomer van 2014 was het kleine niet-islamitische volk van de Yezidi’s, woonachtig in het noordelijke grensgebied van Syrië en Irak. Hun mannen werden op brute wijze verdreven of vermoord en hun vrouwen werden als slavinnen door jihadisten afgevoerd. In reactie op die verdrijving kondigde president Obama aan dat IS wereldwijd zou worden ‘vernietigd’. Tegelijk werd er een humanitaire luchtbrug geopend om de verdreven Yezidi’s bij te staan. Amerika smeedde een coalitie tegen IS van meer dan vijftig landen, waaronder tien Arabische staten. De boodschap van Obama luidde dat IS in de kern niet echt islamitisch was, want hoe kon een godsdienst uit zijn op het vermoorden van onschuldige mensen? IS was alleen maar een machtsbeluste terroristische organisatie.
De Amerikanen begonnen luchtaanvallen op IS-gebied. Hierbij zou het blijven. De Amerikaanse gevechtsvliegtuigen gingen feitelijk optreden als de luchtmacht van de grondtroepen van Iraaks-Koerdistan, de zogeheten peshmerga’s. Het sturen van eigen grondtroepen was uitgesloten. Na het Irak-debacle van zijn ambtsvoorganger zou Obama daarvoor nooit voldoende steun krijgen in Washington. Hij volgde het liefst de diplomatieke weg, onder het motto:
‘Don’t do stupid shit’.
Het enige wat Amerika naast de acties van de luchtmacht op poten zette was een trainingsprogramma voor gematigde Syrische rebellen die streden tegen Assad. Helaas leverde dit niets op. Buiten de Koerden had Amerika in de strijd tegen IS geen betrouwbare bondgenoten om ‘boots on the ground’ te leveren. Uit Obama’s terughoudendheid concludeerden waarnemers een gebrek aan strategie en doortastendheid, zowel tegenover Assad als tegenover IS. De president werd hierom bekritiseerd, vooral toen in 2015 Poetins militaire ingrijpen de positie van Assad aanzienlijk versterkte.
Jihadisten van IS noemden Obama ‘de zwarte kruisvaarder uit Washington’. Zij hoopten dat de moslims van de wereld de IS-vlag van Rome tot Washington zouden ontplooien. Als directe reactie op de bombardementen van de coalitie onthoofdden IS-strijders enkele gevangen genomen Amerikaanse en Britse journalisten en hulpverleners. Van die executies verspreidden zij huiveringwekkende filmbeelden. Met dit vertoon van sadistische wreedheid speelden zij Assad in de kaart, die kon poseren als redelijk alternatief. Iedereen wist echter dat hij IS geen strobreed in de weg had gelegd toen die haar macht in Oost-Syrië ontplooide.
Kort na de eerste Amerikaanse bombardementen op IS-doelen in Irak begonnen er ook luchtoperaties boven het grondgebied van Syrië. De bombardementen van de coalitie op IS-doelen sorteerden het eerste jaar slechts matig effect. Een coherent beleid ontbrak.
In december 2014 voerde ook Iran, Amerika’s vijand, bombardementsvluchten uit op IS-gebied in Irak, om in dat land de regering-Abadi (van gematigde sjiieten) te steunen. Toen IS in 2015 en 2016 aanslagen pleegde in Parijs en in Brussel, verhoogde de coalitie de jacht op IS-leiders.
Koude Oorlog én atoomdeal met Iran
Sinds de verkiezing in 2005 van Mahmoud Ahmadinejad tot president van Iran was de wereld regelmatig getrakteerd op berichten over nieuwe Iraanse wapensystemen, van geavanceerde minionderzeeboten en grondraketten tot supersnelle torpedo’s. Elk nieuw wapengekletter van Teheran leek onderdeel van een psychologische oorlogvoering tegen de ‘grote Satan’ Amerika en de ‘kleine Satan’ Israël. Het Westen bleef met name bezorgd over het nucleaire programma van Teheran. Pogingen van minister Hillary Clinton om met Iran over wapenbeheersing te praten liepen op niets uit.
In 2010 werd in Iran de eerste kerncentrale opgestart. Teheran verzekerde dat Iran louter voor vredelievende doeleinden wenste te beschikken over nucleaire energie. Het agentschap IAEA was echter bang dat Iran bezig was kernwapens te ontwikkelen. In de ogen van de Amerikanen en de Israëli’s was dit een acute bedreiging. Niet voor het eerst nam de VN-Veiligheidsraad een resolutie aan die sancties aan Iran oplegde. Iran trok zich er niets van aan: het nam voor zijn uraniumverrijkingsprogramma een tweede installatie in gebruik, die goed te beveiligen zou zijn. In 2011 en 2012 liep de spanning tussen Iran en de Verenigde Staten op. In 2013 keerde het tij. In dat jaar werd in Iran de hervormingsgezinde Hassan Rohani tot president gekozen. Kort daarop was er een bijzonder moment. Voor het eerst sinds 1979 vond er een direct telefoongesprek plaats tussen de staatshoofden van Iran en de Verenigde Staten. Na deze openingszet werd het mogelijk om overleg te starten over de kwestie van de Iraanse nucleaire installaties. Wonderwel kwam daar na taaie onderhandelingen in 2015 in Wenen een degelijk akkoord uit voort. Hierin stemde Iran in met inperking van zijn nucleaire potentieel. Onder meer deed het afstand van 98 procent van zijn bestaande hoeveelheid uranium, een belangrijk ingrediënt voor de fabricage van een kernbom. VN-inspecteurs van het IAEA gingen toezien op naleving van de afspraken. In ruil zouden de economische sancties tegen Iran komen te vervallen. Iran kon weer inkomsten genereren uit de verkoop van olie- en gasreserves.
Obama claimde dat zijn diplomatie had gewerkt; de verspreiding van kernwapens was gestopt. Maar de president kreeg de wind van voren van zijn Republikeinse tegenstanders in het Congres, die spraken van een nep-deal, aangezien Iran na tien jaar weer ongehinderd zijn atoomprogramma zou gaan voortzetten. De Democratische partijgenoten van de president maakten echter met hun stem de weg vrij voor uitvoering van de deal. De EU, Rusland, Duitsland en andere partners reageerden positief. De reacties van Arabische landen waren genuanceerd. Netanyahu was ziedend op Kerry, de architect van de deal.
In de straten van Teheran vierden de menigtes feest. Het verdrag bood de Iraniërs hoop op een beter leven, nu de sancties zouden worden afgeschaft. Tot opluchting van Rohani ging zijn volksvertegenwoordiging akkoord, en gaf ook de machtige geestelijke leider van Iran, ayatollah Ali Khamenei, zijn zegen. In 2016 werd begonnen met het opheffen van de sancties.
Herstel van de banden met Cuba
Ook tot een andere vijand kwam toenadering. Kennelijk wilde Obama in zijn laatste jaar allerlei oud zeer uit de weg ruimen. In 2014 kondigden Obama en de Cubaanse president Raúl Castro gelijktijdig het herstel aan van de betrekkingen tussen Washington en Havana. In 2016 bracht Obama een officieel bezoek aan Cuba, om die betrekkingen te normaliseren. Dit evenement was van grote symbolische betekenis. Sinds Fidel Castro in 1959 het pro-Amerikaanse regime in Havana had omvergeworpen, waren Cuba en de Verenigde Staten ruim een halve eeuw lang gezworen vijanden geweest. Nu werd Cuba geschrapt van de lijst landen die terrorisme zouden steunen en werden er over en weer ambassades geopend, gevangenen uitgeruild en vliegverbindingen opgezet. Het was echter onzeker of en wanneer de situatie van de mensenrechten op het eiland daadwerkelijk zou verbeteren.
Klimaatverandering
Ook tegen een andere bedreiging van de planeet probeerde Obama een wal op te werpen. Sinds de jaren negentig werden politici zich overal ter wereld bewust van de mogelijk ernstige gevolgen voor mens en milieu van klimaatverandering, en de rol die uitstoot van broeikasgassen hierin speelde. In 1997 was op de VN-conferentie in Kyoto een protocol opgesteld voor vermindering van uitstoot van broeikasgassen. Obama achtte global warming een groot gevaar. Op de klimaatconferentie in 2009 in Kopenhagen verhinderde hij dat landen met opkomende economieën zoals India, China, Brazilië en Zuid-Afrika stiekem een deal zouden sluiten buiten Amerika om. Het akkoord dat hij vervolgens met deze landen sloot was een compromis dat niet meer omvatte dan een intentieverklaring, onder meer tot beperking van de opwarming van de aarde tot 2 graden Celsius. Meer zat er toen niet in, maar het akkoord fungeerde als richtlijn voor volgende conferenties.
De klimaatconferentie van 2015 in Parijs produceerde een slotakkoord dat opriep een eind te maken aan het gebruik van fossiele brandstoffen. Het legde voor de periode na 2020 de bovengrens van 2 graden opwarming juridisch vast en daarnaast een streefnorm van slechts 1,5 graad opwarming. Op aandringen van Obama werd bovendien van de lidstaten geëist om met nationale klimaatplannen te komen. Arme landen zouden steun krijgen bij het reduceren van de eigen uitstoot.
Het akkoord was geheel in lijn met de visie van Obama. Hij verklaarde dat niet IS een bedreiging vormde voor de Verenigde Staten, maar dat klimaatverandering een existentiële bedreiging vormde voor de hele wereld. In 2015 openbaarde hij per decreet een nieuw beleidsplan, het Clean Power Plan, dat moest leiden tot verminderde uitstoot van met name kolencentrales en tot investeringen in duurzame energie.
‘Wij zijn de eerste generatie die de impact van klimaatverandering voelt. Wij zijn de laatste generatie die er iets aan kan doen.’
In de ogen van Obama had Amerika een voorbeeldfunctie in de wereld. Vervuilende landen als China keken naar de Verenigde Staten als het ging om duurzame technologie.
‘Als wij het niet oplossen, doet niemand het.’
Met de sluiting van kolencentrales hoopte Obama de geschiedenis in te gaan als klimaatpresident. Critici stelden dat het Clean Power Plan zou leiden tot hogere stroomprijzen. De president stelde daartegenover dat milieumaatregelen juist zouden leiden tot innovatie, zoals bleek uit de productie van steeds schonere auto’s.
Relaties met China en Zuidoost-Azië
In 2012 ontvouwde Obama zijn visie op de relatie tussen zijn land en de Aziatische landen. Hij kondigde in zijn zogeheten Pivot to Asia speech een belangrijke beleidswijziging aan. Amerika zou zich sterker gaan richten op Azië. De ‘draai naar Azië’ was een love baby van de president, die was geboren in Hawaii en opgegroeid in Indonesië. Oost- en Zuidoost Azië vormde voor Amerika bepaald geen verwaarloosd deel van de wereld. Maar Amerika zou zich nu nog meer op de overzijde van de Pacific gaan richten. Dat moest wel, gezien de toegenomen economische kracht en politieke assertiviteit van de Volksrepubliek China.
Al in 2005 waren er onderhandelingen begonnen met elf landen in vier continenten aan weerszijden van de Pacific om te komen tot een vrijhandelszone, onder de naam Trans-Pacific Partnership (TPP). Vanwege allerlei onenigheid sleepten die gesprekken zich jaren voort. De doelstelling klonk edel: handelsstromen vergroten, banen scheppen, groei en innovatie. Maar de oppositie van vakbonden en milieuorganisaties in diverse landen was groot. Net als bij andere handelsverdragen (TTIP, CETA en NAFTA) bleek er controverse en ergernis vanwege de geheimhouding bij de onderhandelingen. Bovendien slonk het vertrouwen in vrijhandel en kon men bij grote delen van het publiek de roep om protectionisme horen klinken.
Kernpunten van de Pivot on Asia waren: het bevorderen van bilaterale veiligheidsbanden, verdiepen van economische samenwerking met de opkomende machten (waaronder China, geen partner in TPP), uitbreiding van handel, militaire presentie en bevordering van de democratie en de mensenrechten. In Beijing kon echter de indruk niet worden weggenomen dat het programma de intentie droeg om de macht van China in te dammen. Dat land richtte een eigen ontwikkelingsbank op, om tegenwicht te bieden tegen de Wereldbank, die volgens critici te veel aan de leiband van Washington liepen. Obama kreeg steun van grote delen van het bedrijfsleven, maar stuitte op groeiende kritiek van zijn partijgenoten in het Congres en van vakbonden, die banenverlies vreesden. Het duurde lang voordat de Senaat in 2015 de president het mandaat gaf om de onderhandelingen over TTP tot een goed einde te brengen.
Begin 2016 werd het TPP-verdrag ondertekend. Het was een van de grootste handelsverdragen ooit. Maar om het in werking te laten treden was ratificatie nodig door de parlementen van minstens zes landen, waaronder die van Japan en de Verenigde Staten. Nu was het wachten op het nieuwe Congres dat TPP moest ondertekenen; pas daarna zouden parlementen van andere landen over de drempel komen. Maleisië was medio 2016 nog het enige land waarvan het parlement TPP had geratificeerd.
Of Obama tevreden kon zijn met de oogst, viel dus te bezien. Een van de doelen van de pivot was een betere relatie met de belangrijke handelspartner China. Maar China zag in TPP een hinderpaal in zijn streven naar machtsontplooiing in de Zuid-Chinese Zee. De verhoogde assertiviteit bleek uit maritieme acties van de Volksrepubliek. Zo spoten Chinese ingenieurs in de Paracel-eilanden een zandbank op tot een echt eiland, om daar een raketinstallatie aan te leggen. Die eilandengroep werd echter ook geclaimd door Vietnam en door Taiwan. In antwoord op het gedrag van China stuurde Amerika er in 2015 een torpedoboot heen. Bovendien maakten de Verenigde Staten en Zuid-Korea – tot zorg van Peking – plannen bekend voor het raketafweersysteem Thaad, gericht tegen Noord-Korea.
In 2016, zijn oogstjaar, probeerde Obama zijn Pivot to Asia af te sluiten met enkele spectaculaire successen. Hij bracht een historisch bezoek aan Hiroshima, en normaliseerde de relatie met Vietnam. Bij zijn bezoek aan deze oude vijand kondigde hij aan dat het nog bestaande wapenembargo werd opgeheven.
De zorgvuldige diplomatie die de regering-Obama kenmerkte, stond op het spel bij de verkiezingen van 2016. De Republikeinse kandidaat Donald Trump vond TPP vreselijk, en beloofde China te gaan straffen voor het ‘inpikken van banen’. De Democratische kandidaat Hillary Clinton die als minister van Buitenlandse Zaken tientallen reizen naar Azië had gemaakt, leek terug te krabbelen van haar eerdere standpunt ten gunste van handelsverdragen. Dat was onder druk van haar concurrenten Trump en Sanders, die beiden de luidkeels de antivrijhandelssentimenten van hun kiezers bespeelden.
Peilingen wezen uit de dat de publieke opinie in de Verenigde Staten zich begon af te keren van handelsverdragen als NAFTA en TPP. In 2016 was meer dan de helft van de Amerikanen tegenstander van het op stapel staande Amerikaans-Europese handelsverdrag TTIP; twee jaar eerder was nog maar 18 procent tegen. Velen vreesden schade voor de lokale economie wanneer internationale firma’s naar orders konden gaan meedingen. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan was de angst voor de effecten van TTIP niet minder groot, speciaal als het ging om de Amerikaanse gentechnologie, legbatterijen en hormoonvlees.
Wat Obama bereikte
Bij Obama’s aantreden in 2009 stond de werkloosheid op bijna 10 procent; in zijn laatste jaar in het Witte Huis was dit cijfer vrijwel gehalveerd, tot rond de 5 procent. In zijn laatste State of the Union benadrukte de president dat er 14 miljoen nieuwe banen waren geschapen, en dat het begrotingstekort was gehalveerd. Het gemiddelde gezinsinkomen was voor het eerst weer terug op het peil van voor de crisis. De auto-industrie beleefde na een bijna-doodervaring in 2008, een succesvolle doorstart. De criminaliteit was teruggedrongen.
Obamacare – allang geen scheldwoord meer – leek na aanloopmoeilijkheden in de praktijk redelijk te werken.
In het verkiezingsjaar 2016 kon het Witte Huis ook bogen op belangrijke prestaties in de buitenlandse politiek. Er was een punt gezet achter Amerika’s deelname aan de oorlog in Irak; er waren openingen gemaakt naar Iran en Cuba, vrijhandelsverdragen waren in de eindfase van onderhandelen en Osama Bin Laden was dood. De waarderingscijfers president Obama lagen ineens weer een eind boven de 50 procent. Dat was lang geleden.
Michael Grunwald van Politico Magazine schreef begin 2016:
‘Wat hij heeft gedaan is veranderingen aanbrengen in de manier waarop wij energie produceren en consumeren, in de manier waarop artsen en hospitalen ons behandelen, in de academische standaarden van onze scholen en de het lange-termijn fiscale beleid van de natie. Homo’s kunnen nu openlijk in het leger dienen, verzekeraars kunnen niet langer dekking weigeren vanwege vroegere voorwaarden, credit card-bedrijven kunnen niet langer heimelijk tarieven rekenen en markten geloven niet langer dat de grootste banken te groot zijn om te vallen. Het aantal installaties voor zonne-energie is met 2000 procent gestegen en de uitstoot van kolenstook is verminderd ondanks dat de economie is gegroeid.’