Op 29 mei 1940 werd in de Ridderzaal op het Binnenhof in Den Haag drie keer luid Sieg Heil gescandeerd. Daarna werd het Duitse volkslied opgevoerd, op deze symbolische locatie waar ongeveer acht maanden eerder koning Wilhelmina de troonrede van 1939 nog had uitgesproken. De meeste Nederlandse aanwezigen zaten er wat beteuterd bij te midden van allerlei, veelal geüniformeerde vertegenwoordigers van het Duitse leger en de nazipartij. Ruim twee weken ervoor, op 10 mei, was Duitsland zijn westelijke buurland binnengevallen. Het Nederlandse leger was niet opgewassen gebleken tegen de vijandelijke overmacht en capituleerde op 15 mei. De bijeenkomst in de Ridderzaal vormde voor de Nederlandse bevolking het officiële startschot voor de jarenlange bezetting van hun land.
Inhoudsopgave ▼
- Rustig slapen
- Duitse invasie
- Duitse bestuur
- Bezettingsleger
- Dagelijkse leven
- Economie
- Plundering en Arbeitseinsatz
- Gelijkschakeling
- Nieuwsvoorziening en Duitse censuur
- Sport en cultuur
- Protesten tegen de bezetter
- Verzetsgroepen
- Bekende verzetshelden
- Verzetsacties
- Collaboratie
- Jodenvervolging
- Roma en Sinti
- Kampen
- Gijzelaars
- Represailles
- Luchtoorlog
- Dolle Dinsdag en Market Garden
- Hongerwinter
- Bevrijding
- Einde van de oorlog
Rustig slapen
“Gaat u maar rustig slapen.” Deze uitspraak van de Nederlandse minister-president Hendrikus Colijn wordt vaak aangehaald om de naïviteit van de Nederlandse regering ten opzichte van de Duitse agressie te benadrukken. De premier sprak deze geruststelling aan het Nederlandse volk uit tijdens een radiotoespraak op 11 maart 1936. De Oosterburen werden sinds januari 1933 geleid door Adolf Hitler, de leider van de nazipartij (de NSDAP), die er geen geheim van maakte dat hij grootse plannen had met zijn land. Militarisering en gebiedsuitbreiding maakten daar onderdeel van uit. Dat leidde in Nederland in de jaren 30 echter niet tot grote zorgen. Sinds Napoleon in 1815 verslagen was, leefde de Nederlandse bevolking in vrede. Terwijl soldaten van vele verschillende nationaliteiten tijdens de Eerste Wereldoorlog elkaar om het leven bevochten, bleef Nederland neutraal. Ook als er een nieuwe wereldoorlog zou uitbreken, gingen de Nederlanders ervan uit dat de storm opnieuw langs hen heen zou razen. Desondanks werd op 28 augustus 1939 uit voorzorg de algemene mobilisatie uitgeroepen.
Dat het Nederlandse leger aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog slechts beschikte over één tank, is een feit dat nadien tot vervelens aan toe aangehaald is om de zwakte van de Nederlandse defensie aan te tonen. De veronderstelling dat Nederland de militaire ontwikkelingen in Duitsland volkomen passief aankeek is echter niet juist. Weliswaar was er als gevolg van de internationale economische malaise en mede onder invloed van sterke pacifistische sentimenten in de periode tussen de wereldoorlogen veel bezuinigd op de landsverdediging, maar in 1936 werd het defensiebudget opgeschroefd van 76 naar 85 miljoen gulden. De defensiebegroting van 1938 besloeg zelfs 152 miljoen gulden. De opbouw en bewapening van het Duitse leger maakte echter veel grotere sprongen en kon door Nederland bij lange na niet geëvenaard worden. Nadat Hitler onder andere Oostenrijk had geannexeerd en Polen, Denemarken en Noorwegen had bezet, lanceerde hij in mei 1940 Fall Gelb, de invasie van de Lage Landen en Frankrijk.
Duitse invasie
10 mei 1940 had een dag kunnen zijn waarop Nederland genoot van de uitbundig schijnende voorjaarszon, maar het geronk van vliegtuigen en het geratel van machinegeweren verstoorde op vele locaties de aangename lentedag. Het Duitse leger viel Nederland over de grond binnen vanuit het oosten, terwijl parachutisten werden gedropt boven de Vesting Holland, het kerngebied van de Nederlandse verdediging dat onder andere Amsterdam, Den Haag en Rotterdam omvatte. Dat Hitler de Nederlandse neutraliteit schond, was omdat hij wilde voorkomen dat Britse troepen het land zouden gebruiken om daarvandaan de Duitse legers in de flank aan te vallen. Terwijl de Maaslinie, de eerste verdedigingslinie aan de Duitse grens, al snel werd ingenomen, stuitten de Duitsers op andere locaties op steviger verzet. Zo woedden er felle gevechten om het bezit van de Moerdijkbruggen en de Maasbruggen, maar met name de strijd om de Grebbeberg bij Rhenen kwam symbool te staan voor hoe Nederlandse militairen standhielden en zich opofferden voor de landsverdediging. Een minder bekend feit is dat gedurende de Meidagen 525 Duitse vliegtuigen boven Nederland uit de lucht werden geschoten, een relatief hoge prijs voor de Luftwaffe.
Goedemorgen dames en heren.
Hier is Hilversum, Nederlandse Omroep algemeen programma. Wij vragen Uw aandacht voor het ANP. Het Algemeen Hoofdkwartier deelde ons hedenmorgen om kwart over vijf het volgende mede: Van drie uur af hebben Duitse troepen de grens overschreden. Vliegaanvallen zijn geprobeerd op enkele vliegvelden. Weermacht en afweer zijn paraat bevonden. Inundaties voltrekken zich volgens plan. Voor zover bekend zijn tenminste zes Duitse vliegtuigen neergehaald.
~ Bericht van de radionieuwsdienst van 8.00 uur op 10 mei 1940.
Alle offers en afzonderlijke successen ten spijt, was capitulatie onafwendbaar. Nadat de binnenstad van Rotterdam op 14 mei gebombardeerd werd, waarbij 800 tot 900 doden vielen en 79.600 mensen dakloos raakten, zou verder vechten roekeloos zijn geweest. De Duitsers dreigden namelijk om ook andere Nederlandse steden op dezelfde wijze te treffen. Op 15 mei werd in Rijsoord de capitulatie van het Nederlandse leger ondertekend door generaal Henri Winkelman. Alleen in de provincie Zeeland, waar Franse troepen aanwezig waren, werd doorgevochten tot 17 mei. Gedurende de Duitse inval waren in Nederland 2.559 burgers en 2.032 Nederlandse militairen gesneuveld. De ongeveer 20.000 Nederlandse krijgsgevangenen die tijdens de gevechten waren afgevoerd naar krijgsgevangenenkampen in Duitsland werden in juni al vrijgelaten. Beroepsofficieren zouden in mei 1942 alsnog overgebracht worden naar krijgsgevangenenkampen in Duitsland.
Duitse bestuur
Nog voor de capitulatie, op 13 mei, was koningin Wilhelmina vanuit Hoek van Holland aan boord van de Britse torpedobootjager HMS Hereward naar Londen uitgeweken. Ook het kabinet van premier Dirk Jan de Geer trad in de Britse hoofdstad in ballingschap. De Geer zou echter al in september 1940 vervangen worden door Pieter Sjoerds Gerbrandy. De markante Fries met zeeleeuwsnor die door de Britse premier Winston Churchill ‘Cherry Brandy’ werd genoemd, zou gedurende de Londense jaren in totaal drie kabinetten aanvoeren. Met het vertrek van het staatshoofd en de ministers kreeg de Duitse bezetter vrij baan om een eigen bestuur in te stellen. Dit werd geleid door de Oostenrijkse nazi Arthur Seyss-Inquart, een afstandelijke man die door de Nederlanders ‘Zes-en-een-kwart’ werd genoemd en door hen bespot werd om zijn manke been en stijve uitstraling. Met de positie van Reichskommissar (rijkscommissaris) was hij de directe vertegenwoordiger van Hitler in Nederland. Onder hem vielen vijf Generalkommissare (generaal-commissarissen), waarvan SS-generaal Hanns Albin Rauter het grootste stempel drukte op de Nederlandse samenleving. Als verantwoordelijke voor de openbare orde en justitie zou de net als Seyss-Inquart uit Oostenrijk afkomstige SS’er het bevel geven voor vele terreurdaden gericht tegen het Nederlandse verzet.
Tijdens zijn inauguratie in de Ridderzaal op 29 mei 1940 sprak Seyss-Inquart verzoenende woorden en benadrukte hij de bloedverwantschap tussen Duitsers en Nederlanders. Het was niet zijn bedoeling om het Nederlandse volk te knechten, maar om het een waardige plek te geven binnen het Groot-Duitse ideaal. Voor democratie was geen ruimte, dus het parlement werd ontbonden. Het ambtenarenapparaat van de verschillende ministeries, aangestuurd door de secretarissen-generaal, bleef echter gehandhaafd. Hierdoor kon het aantal Duitse bestuurlijke medewerkers beperkt worden tot zo’n tweeduizend. De medewerking van Nederlandse ambtenaren met het bezettingsbestuur was met instemming van de Nederlandse regering in Londen die daarmee wilde voorkomen dat het land ten onder zou gaan aan bestuurlijke chaos waar vooral het Nederlandse volk de dupe van zou worden. Zo snel mogelijk overgaan tot de normale gang van zaken was zowel voor de Duitse bezetter als voor een groot deel van de Nederlanders het streven.
“Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen. Wij willen ons in ons optreden alleen laten leiden door de noodzakelijkheid van den huidigen bijzonderen toestand. Bovendien echter zullen wij niet anders werkzaam zijn dan door onze houding en door het voorbeeld, dat de kracht van onze gezindheid en de onvoorwaardelijkheid van ons streven voor het volk in het rijk kunnen geven. Van waar ook mannen uit het Duitsche land komen, de Nederlanders zullen inzien, dat deze mannen uit het Noorden, het Zuiden, het Oosten en het Westen van het rijk in de eerste plaats altijd slechts Duitschers zijn en arbeiders en strijders voor den Führer en het Rijk.”
~ Arthur Seyss-Inquart tijdens zijn inauguratierede op 29 mei 1940 – bron: TracesOfWar.nl
Bezettingsleger
De bezetting was het meest zichtbaar door de aanwezigheid van Duitse militairen in het hele land. Doordat Duitse officieren veelal ingekwartierd waren bij burgers en soldaten en onderofficieren ondergebracht werden in onder meer kazernes en schoolgebouwen leefden Duitsers en Nederlanders in elkaars directe omgeving. Op het hoogtepunt waren in Nederland 120.000 Duitse manschappen gelegerd. Duitse militairen konden het veel slechter treffen dan in Nederland, waar ze de kust moesten verdedigen tegen een Britse invasie die niet kwam en de orde moesten handhaven. In vergelijking met de manschappen die vanaf 22 juni 1941 naar het bloedige Oostfront werden gezonden, leefden ze de eerste vier bezettingsjaren over het algemeen als God in Frankrijk. Hun onderhoud werd voor een groot deel uit de Nederlandse schatkist betaald en honger en kou hoefden ze niet te lijden, laat staan dat ze bang hoefden te zijn om door een vijandelijke kogel geraakt te worden.
De kenmerkende Duitse helm en de zwarte soldatenlaarzen kwamen in spotprenten symbool te staan voor de ongeliefde bezetter. Moffen, zo werden Duitsers spottend genoemd. Toch behoeft het beeld van de gehate ‘mof’ nuancering. Gedurende de eerste bezettingsjaren was de verhouding tussen de Duitsers en de meeste Nederlanders afstandelijk, maar niet conflictueus. Duitse militairen waren geïnstrueerd om de Nederlanders met respect te behandelen. Van massale verbroedering was geen sprake, maar de meeste Nederlanders zagen de Duitse aanwezigheid als een feit dat ze toch niet konden veranderen. Voor winkeliers en horecaondernemers waren ‘Fritz’ en ‘Heinrich’ nieuwe klanten en dus een welkome bron van inkomsten. Sommige Nederlandse meisjes vielen voor de charmes van de Duitsers en gingen een relatie aan. Door de meeste van hun landgenoten werden deze vrouwen misprijzend ‘moffenhoeren’ genoemd.
Dagelijkse leven
Een gemiddelde dag in het leven van een doorsnee Nederlandse burger in bezettingstijd werd zowel beïnvloed door regels van de bezetter als door de oorlogsomstandigheden. Ging je op pad dan diende iedereen van vijftien jaar en ouder vanaf april 1941 zijn of haar persoonsbewijs (PB) bij zich te hebben ter identificatie. Ingrijpender waren de tekorten aan levensmiddelen, gebruiksartikelen en brandstof die ontstonden als gevolg van de geallieerde zeeblokkade. Tot de winter van 1944 werd er in Nederland desondanks geen honger geleden omdat de voedseldistributie zorgde voor een eerlijke verdeling van de voorraden. Ging je boodschappen doen dan moest je naast geld ook distributiebonnen meenemen, die verdeeld werden door distributiekantoren. Er waren bijvoorbeeld bonnen voor boter, aardappelen en brood, maar ook voor tabak en textiel. Op een persoonlijke distributiekaart werd bijgehouden op hoeveel bonnen van elke soort je recht had. Garantie dat je alles ‘op de bon’ kon kopen was er niet, want de schaarste bleef bestaan. Ter vervanging van moeilijk te verkrijgen levensmiddelen werden surrogaten geproduceerd. Voor surrogaatkoffie bijvoorbeeld werden onder andere chicorei en eikels gebruikt als ingrediënten. Vanwege het brandstoftekort doken paardentrams en fietstaxi’s op in het straatbeeld van de grote steden.
Een manier om de voedseldistributie te omzeilen en om aan moeilijk te verkrijgen consumptieartikelen te komen was de zwarte markt. Door de bezetter werd echter hard opgetreden tegen zwarthandelaars en woekeraars. Ook het illegaal slachten van vee en het hamsteren van levensmiddelen werden beschouwd als misdrijven waarvoor je zelfs in een concentratiekamp kon belanden. Een motorvoertuig gebruiken was voor Nederlandse burgers steeds lastiger, zowel door het brandstoftekort als door de inbeslagname van voertuigen door de bezetter. Uiteindelijk konden slechts huisartsen, voedseldistributeurs en andere elementaire diensten beschikken over brandstof en een motorvoertuig. Moest je in het donker met een motorvoertuig of op de fiets de weg op dan moest je je verlichting dimmen of afschermen vanwege de verduisteringsmaatregelen. Om diezelfde reden bleef de straatverlichting uit en mocht er uit de ramen van woningen en andere gebouwen geen licht schijnen. Met verduisteringspapier konden ramen afgeplakt worden zodat er geen straaltje licht meer ontsnapte. Ambtenaren en vrijwilligers van de in 1939 opgerichte Luchtbeschermingsdienst (LBD) zagen toe op de handhaving. Deze verduisteringsmaatregelen moesten voorkomen dat geallieerde vliegers zich in het donker boven Nederland konden oriënteren.
Wie lopend in het donker de straat op ging, moest in het pikkedonker oppassen niet te struikelen over een stoeprand of tegen een lantaarnpaal of passant op te botsen. Een ‘knijpkat’ bood uitkomst. Door middel van een knijpdynamo gaf deze handzame zaklamp net genoeg licht om je te oriënteren, maar te weinig om zichtbaar te zijn vanuit de lucht. Hoe dan ook mocht je na middernacht tot 4 uur ‘s ochtends – Sperrzeit – niet meer de straat op vanwege een door de bezetter uitgevaardigde avondklok, tenzij je een zogenoemde Ausweis kon tonen. Onder andere leden van de Luchtbeschermingsdienst, hulpdiensten en andere mensen die vanwege hun werk ’s nachts de straat op moesten, kwamen voor zo’n vergunning in aanmerking. Verzetsmensen die ’s nachts in de buitenlucht actief waren, bijvoorbeeld om pamfletten te verspreiden, profiteerden enerzijds van de duisternis maar moesten anderzijds wel extra waakzaam zijn omdat politiemensen en Duitse militairen patrouilles uitvoerden ter handhaving van de avondklok. Vanaf september 1944 werd de Sperrzeit verruimd naar 20.00 tot 4.00 uur. Overtreders die op bevel niet stil bleven staan, mochten beschoten worden.
Economie
Net als op bestuurlijk gebied werd ook op economisch terrein medewerking met de bezetter als onontkoombaar beschouwd. Een complete instorting van het economische leven zou immers vooral gevoeld worden door de Nederlandse bevolking. Tot september 1944 was er sprake van een betrekkelijk normaal handelsverkeer, hoewel dit veel sterker was gericht op Duitsland dan voor de oorlog. In 1941 bijvoorbeeld werd er voor 41,7 (in miljoenen guldens) geïmporteerd uit Duitsland en voor 48,7 geëxporteerd op een totale import en export van respectievelijk 60,5 van 59,5. In 1938 was de import uit Duitsland nog maar 25,7 (op een totaal van 117,9) en de export 18,3 (op een totaal van 86,6). De export van leren schoenen van Nederland naar Duitsland, bijvoorbeeld, liep op van 359.200 paar in 1939 tot 1.489.300 in 1942. De handel met Duitsland gaf de Nederlandse economie een boost en zorgde voor een forse afname van de werkloosheid. Wie toch geen werk kon vinden werd verplicht tewerkgesteld, eerst bij de wederopbouw in eigen land en later in fabrieken in Duitsland.
De Nederlandse industrie voerde volop Duitse opdrachten uit. Zo werd er gedurende de bezetting voor 920 miljoen Rijksmark aan orders uitgezet naar de scheepsbouw, waarvan 71% voldaan kon worden. Voor de bouwnijverheid was dit bedrag 631 miljoen, waarvan 98% voldaan kon worden. Verschillende grote bedrijven behaalden tot 1944 uitstekende resultaten. Bierbrouwer Heineken, bijvoorbeeld, zag de winst in 1943 oplopen tot 2.071.000 gulden, terwijl dit in 1939 nog maar 1.449.000 was geweest. Een belangrijke Duitse opdrachtgever was de Duitse Wehrmacht. Nederlandse bedrijven, zoals de scheepsbouw, werden ingezet om te produceren voor de Duitse wapenindustrie. Aannemers deden goede zaken met het Duitse leger bij de aanleg van de Atlantikwall, de Duitse verdedigingslinie die de Noordzeekust en Atlantische kust volgde van Noorwegen tot de Frans-Spaanse grens. Tegen het einde van de oorlog was niet minder dan 90% van de Nederlandse cementproductie bestemd voor de bouw van bunkers en andere versterkingen. Terwijl de één verdiende aan de bouw van de Atlantikwall, werd de ander hierdoor juist gedupeerd. Alleen al in Den Haag moesten in 1942 meer dan 100.000 burgers verhuizen vanwege de aanleg ervan.
Plundering en Arbeitseinsatz
Concluderen dat de Nederlandse economie alleen maar profiteerde van de bezetting zou onjuist zijn. Van een gelijkwaardige verhouding was namelijk net zo min op economisch als op politiek gebied sprake. Ten bate van de Duitse oorlogsindustrie kon de bezetter opeisen wat hij wilde. Zo werd er veel metaal gevorderd voor verwerking in Duitsland, waarbij in het najaar van 1942 zelfs kerkklokken niet werden gespaard. Boeren zagen hoe hun paarden en ander vee werden afgevoerd. Aan de financiële vergoeding die ze ervoor terugkregen hadden ze niet veel in een tijd dat er maar weinig te koop was. Ook vrachtwagens en binnenvaartschepen werden gevorderd, maar het beruchtst was wel de inbeslagname van fietsen. Nog decennia na de oorlog was “mag ik mijn fiets terug?” een gevleugelde uitspraak in het contact van Nederlanders met Duitsers. Zeker na september 1944 sloeg de gecoördineerde inbeslagname om in een massale plundering, waarbij niets meer veilig was, van hele fabrieksinventarissen tot spoorrails.
Ingrijpend was ook de inzet van Nederlandse mannen in het kader van de Arbeitseinsatz (Arbeidsinzet). De Duitse industrie en landbouw kampten vanwege de inzet van mannen in de Wehrmacht met een steeds groter tekort aan personeel dat onder andere met buitenlandse (dwang)arbeiders werd aangevuld. Aan het begin van de bezetting waren werklozen op vrijwillige basis ingezet binnen de Nederlandse Arbeidsdienst, een op militaire leest geschoeide organisatie naar het voorbeeld van de Duitse Reichsarbeitsdienst (RAD). Vanwege het nationaalsocialistische karakter was de NAD niet populair bij de Nederlanders. Om voldoende arbeiders te rekruteren voor inzet in Duitsland was dwang daarom noodzakelijk. Vanaf 23 maart 1942 kon elke man tussen 18 en 40 opgeroepen worden voor werk in Duitsland, vanaf mei 1943 werd de maximum leeftijd teruggebracht tot 35. Ook niet-werkloze mannen werden voor de Arbeitseinsatz opgeroepen, tenzij ze konden aantonen dat hun werk in Nederland belangrijk genoeg was om uitgezonderd te worden. Dat gold bijvoorbeeld voor mannen die werkten binnen de voedselvoorziening voor de Nederlandse bevolking.
Naar schatting 300.000 Nederlandse mannen ontsnapten aan de Arbeitseinsatz door onder te duiken. Om toch over genoeg dwangarbeiders te beschikken, ging de bezetter in het najaar van 1944 over tot grootschalige razzia’s in de grote steden, waarbij tienduizenden mannen werden opgepakt. In totaal zouden gedurende de oorlog ruim 500.000 Nederlandse mannen in Duitsland tewerkgesteld worden. Sommigen werden daar ondergebracht in werkkampen, anderen bij particulieren, zoals bij boerengezinnen. De levensomstandigheden waren wisselend, maar over het algemeen hadden Nederlanders het stukken beter dan bijvoorbeeld Oost-Europese dwangarbeiders. Degenen die in de steden tewerkgesteld werden, liepen gedurende de laatste oorlogsjaren wel het risico om slachtoffer te worden van geallieerde bombardementen, maar de meeste Nederlandse dwangarbeiders zouden na de oorlog terugkeren.
Gelijkschakeling
Net zoals in Duitsland al gebeurd was, paste de bezetter in Nederland een beleid van geleidelijke ‘gelijkschakeling’ toe. Dit hield in dat alle bestaande maatschappelijke organisaties stapsgewijs werden gereorganiseerd volgens nationaalsocialistische model. Binnen de politiek betekende het dat vanaf december 1941 de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) onder aanvoering van Anton Mussert de enige toegestane politieke partij was. De meeste andere politieke partijen, zoals de Communistische Partij van Nederland (CPN), waren eerder al ondergronds gegaan. De in juli 1940 opgerichte Nederlandsche Unie beleefde echter gedurende 1940 en 1941 een grote toestroom aan leden. Hoewel de door een driemanschap geleide partij samenwerking met de Duitsers beschouwde als onontkoombaar, was ze minder radicaal dan de NSB. Veel van de meer dan 800.000 leden die zich aanmeldden gedurende het korte bestaan van de partij zagen hun lidmaatschap vooral als een protest tegen de NSB die op haar hoogtepunt, in september 1943, iets meer dan 100.000 leden telde. Doordat de NSB openlijk collaboreerde (samenwerkte) met de bezetting en verschillende bestuurders leverde, zoals burgemeesters, werden de beweging en haar leden gehaat door het merendeel van de Nederlandse bevolking.
De gelijkschakeling omspande de complete maatschappij. Zo werd de politie gecentraliseerd onder Rauter, werden de vakbonden opgenomen binnen het Nederlandsche Arbeidsfront (NAF) en werden de boerenorganisaties vervangen door de Nederlandsche Landstand. De Nederlandsche Volksdienst (NVD) werd opgericht voor welzijnswerk, waar vooral leden van de NSB van profiteerden en waarbinnen gehandicapten uitgesloten waren van hulp. Voor hen was binnen de nationaalsocialistische samenleving geen ruimte. Van artsen werd verwacht dat ze zich aansloten bij de Artsenkamer, wat velen weigerden. Toen in 1943 lidmaatschap verplicht werd, verwijderden ruim 6.000 artsen uit protest de aanduiding ‘arts’ van de bordjes bij hun praktijken en van hun recepten. Toen studenten datzelfde jaar een loyaliteitsverklaring moesten tekenen, doken velen onder of sloten ze zich aan bij het verzet. Daarentegen waren er in 1940 nauwelijks ambtenaren die geweigerd hadden de Ariërverklaring te ondertekenen, waarmee ze verklaarden al dan niet van Joodse afkomst te zijn. 2.500 Joden werden hierna uit overheidsdienst ontslagen, wat alleen op de universiteiten van Delft en Leiden tot protesten had geleid.
Nieuwsvoorziening en Duitse censuur
Ook de nieuwsvoorziening werd aan Duitse controle onderworpen. Een van de eerste maatregelen was het onder Duits toezicht plaatsen van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) op 15 mei 1940. Voortaan was de nieuwsorganisatie hoofdzakelijk een doorgeefluik van propagandaberichten van het Deutsche Nachrichten Büro (DNB). Andere nieuwsbronnen werden eveneens onder Duitse controle geplaatst. Kranten die negatief schreven over de bezetter werden bedreigd met een verschijningsverbod. Journalisten moesten zich inschrijven bij het persgilde van de in november 1941 opgerichte Nederlandsche Kultuurkamer; Joden mochten geen lid worden. Naast bestaande publicaties die zich schikten naar de Duitse eisen, zoals dagblad De Telegraaf, verschenen ook verschillende nationaalsocialistische periodieken, zoals Volk & Vaderland (het dagblad van de NSB), Signaal (de Nederlandse versie van het Duitse Signal met fotoverslagen van het Duitse Leger), en De Misthoorn (een antisemitisch sensatieblad dat op het gebied van vuilspuiterij niet onderdeed voor Der Stürmer uit Duitsland).
Joden eruit!
Geachte Redactie,
Jaren geleden wisten en schreven wij reeds van die joodsche ploertenbende, zooals “De Misthoorn” wekelijks schrijft over de boeven van Zion. Wordt het nu niet langzaamaan tijd om met de schoonmaak te beginnen en het kostbare papier met schoonere lectuur te bedrukken? Alleen van het lezen over die jodenkliek word je al misselijk. De slagzin “Juda verrekke” moet nou maar eens in toepassing gebracht worden, want het is meer dan erg, dat in dezen tijd nog zoveel van die parasieten rondloopen, saboteeren en O.Z.O.-viezigheden verspreiden. Weg met het vuil! Wij snakken er naar om opruiming te houden, zoodat onze jongens, als zij van het front terugkomen, zich niet meer behoeven te ergeren aan dat jodengespuis. Zij verdienen dat zeer zeker en hier ligt tenslotte het begin voor de nieuwe samenleving.
Nederland, maak schoon je nest; Bevrijd je van die Jodenpest! Waarom nog langer gewacht?
Heil Hitler!
~ Ingezonden brief van A.O. uit Ommen in De Misthoorn van 25 april 1942, bron: Delpher.
Om te ontsnappen aan de Duitse censuur zagen vele illegale bladen het levenslicht, waarvan Trouw, Het Parool en Vrij Nederland tegenwoordig nog steeds bestaan, maar dan bovengronds. In totaal telde Nederland circa 1.300 verzetsperiodieken, van gedrukte tot geschreven of getypte uitgaven. Exemplaren werden heimelijk bezorgd door koeriers en door lezers aan elkaar doorgegeven. De zwakste schakel vormden de drukkerijen die niet mobiel waren en lastig te verbergen voor de bezetter. Met de opsporing van illegale publicaties, waaronder ook boeken, brochures en spotprenten, waren de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst (Sipo en SD) belast. Alle lokale kantoren van de Sipo en SD beschikten over een aparte afdeling voor Hetzschriftbekämpfung (haatschriftbestrijding). Ruim 700 Nederlanders die zich bezighielden met de samenstelling en verspreiding van illegale publicaties, waaronder schrijvers, drukkers en bezorgers, zouden dit met de dood moeten bekopen.
Een andere belangrijke nieuwsbron in bezettingstijd was de radio. Ook de Nederlandse publieke radio-omroepen werden aan het begin van de bezetting onder Duits toezicht geplaatst. De Rundfunkbetreuungsstelle (RBS) was belast met de censuur. In maart 1941 werden alle omroeporganisaties opgeheven en vervangen door de Nederlandsche Omroep (NO) die Duitse propaganda uitzond. Vriend en vijand zaten aan de radio gekluisterd voor de wekelijkse radiopraatjes van journalist Max Blokzijl. Weliswaar was hij lid van de NSB, maar door de luchtige toon waarop hij de actualiteit beschreef, trok hij ook veel luisteraars buiten zijn directe achterban. Vanaf juli 1940 werd elke avond vanuit Engeland Radio Oranje uitgezonden, een radioprogramma van de Nederlandse regering in Londen dat “de stem van strijdend Nederland” verkondigde. De eerste uitzending bevatte een radiotoespraak van koningin Wilhelmina en ook daarna sprak zij via deze weg nog 33 keer haar volk moed toe. Luisteren naar Radio Oranje werd door de bezetter verboden en kon bestraft worden met gevangenisstraf. Omdat weinigen zich van dit luisterverbod iets aantrokken, werd radiobezit vanaf 1943 voor Nederlanders, collaborateurs uitgezonderd, helemaal verboden. Overtreders liepen het risico om in een concentratiekamp te belanden.
In dit onmetelijk ernstige ogenblik in de geschiedenis der mensheid is een zwarte, zwijgende nacht gedaald over weer een deel der aarde. Boven het vrije Nederland zijn de lichten gedoofd; de raderen der industrie en de ploegen op de akkers, die slechts voor het geluk van een vredelievend volk werkten, staan ineens stil of worden misbruikt door een doodbrengende veroveraar; de stemmen van vrijheid, naastenliefde, verdraagzaamheid en godsdienst zijn tot zwijgen gebracht. Waar nog twee weken geleden een vrij volk van mannen en vrouwen bestond, die in de zorgvuldig gehandhaafde tradities der christelijke beschaving werden gevoed, waar een volk leefde, dat zelf de historische bron van vele door alle weldenkende mensen vereerde waarden en idealen was, heerst nu verwoesting des doods, slechts onderbroken door het bitter geween van hen, die de dood der hunnen en de brute vernietiging van hun rechten en vrijheden hebben overleefd.
~ Koningin Wilhelmina in haar radiorede van 25 mei 1940 – Bron: TracesOfWar.nl
Sport en cultuur
Behalve de geschreven pers en de radio werden ook vrijwel alle sporten en culturele uitingen aan Duitse controle onderworpen. Terwijl georganiseerde wandeltochten in 1941 werden verboden, uit vrees voor protestmarsen, werden andere sportvormen juist aangemoedigd. Sportdagen van de jeugdbeweging van de NSB, de Jeugdstorm, gingen met veel propagandavertoon gepaard. Nationaalsocialistische sporters werden in de nationaalsocialistische pers als idolen neergezet. Ook niet-Joodse Nederlanders zonder nationaalsocialistische sympathieën konden echter tot september 1944 deelnemen aan sport of ernaar kijken. Binnen het betaald voetbal werd er alleen in het seizoen 1944-1945 niet gevoetbald. De kampioenscompetitie werd achtereenvolgens gewonnen door: Heracles (40-41), Ado (41-42 en 42-43) en De Volewijckers uit Amsterdam (43-44). Twee keer was het ijs tijdens de bezettingsjaren dik genoeg om een Elfstedentocht te schaatsen, in 1941 en 1942. Sportplezier werd één bevolkingsgroep steeds meer onthouden. Joodse toeschouwers werden vanaf september 1941 geweerd bij sportwedstrijden en vanaf juni 1942 was het Joden zelfs helemaal niet toegestaan om te sporten.
Behalve de pers ressorteerden vanaf november 1941 ook bouwkunst, beeldende kunst + kunstambacht, muziek, letteren, theater + dans en film onder de Nederlandsche Kultuurkamer onder aanvoering van NSB-ideoloog Tobie Goedewaagen. Iedereen die werkzaam was binnen deze culturele sectoren moest lid worden en zich schikken naar de door de bezetter vastgestelde eisen. Joden waren uitgesloten van lidmaatschap. De bioscopen werden tijdens de bezettingsjaren druk bezocht, omdat films een aangename afleiding boden in oorlogstijd. Vanaf februari 1941 werden films gecontroleerd door de Rijksfilmkeuring, die er onder andere op toezag dat producties met een anti-Duitse boodschap niet vertoond werden. Ter aanvulling van het beperkte Nederlandse aanbod werden veel Duitse films vertoond. Daaronder was ook de antisemitische propagandafilm De Eeuwige Jood, waarin Joden werden vergeleken met ratten. De gemiddelde Nederlandse bioscoopbezoeker zat op zulke haatpropaganda niet te wachten en een succes werd de film hier dan ook niet. Ontkomen aan Duitse propaganda kon de bioscoopbezoeker echter niet. Zelfs bij films met een laag propagandahalte was er via het van tevoren vertoonde propagandajournaal sprake van Duitse beïnvloeding.
Danszalen en schouwburgen bleven gedurende het grootste deel van de bezettingstijd geopend, maar het opvoeren en afspelen van jazzmuziek en Engelstalige liedjes was verboden. Jazz werd beschouwd als losbandige ‘negermuziek’ en het Engels was de taal van de vijand. Grappen maken over Hitler en de Duitse autoriteiten was voor revueartiesten uit den boze. De meeste artiesten pasten hun repertoire zonder protest aan. Het publiek liep de deuren van theaters en schouwburgen gedurende de oorlogsjaren plat. Zo verdubbelde de winst van Theater Carré in 1943-1944 ten opzichte van het vorige seizoen. Een geliefd lied uit de bezettingsjaren was ‘Als op het Leidscheplein de lichtjes weer eens branden gaan’. Het werd gezongen door het populaire duo Snip & Snap dat ook in bezettingstijd volle zalen trok. Het nummer was geschreven door NSB’er Jacques van Tol, die ondanks zijn NSB-verleden na de oorlog liedteksten zou schrijven voor verschillende bekende Nederlandse zangers, waaronder Heintje Davids, Wim Sonneveld, Ria Valk en Corry Brokken.
Veel Joodse artiesten, waaronder het Amsterdamse jazz-duo Johnny & Jones, zouden de oorlog niet overleven. Nol van Wesel (Johnny) en Max Kannewasser (Jones), de vertolkers van onder andere ‘Mijnheer Dinges weet niet wat swing is’, zouden kort voor de bevrijding sterven in het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen. Goochelaar Michel Velleman – artiestennaam Ben Ali Libi – was een andere Joodse artiest die de Holocaust niet overleefde. Hij werd in 1943 vermoord in vernietigingskamp Sobibor. Na de oorlog werd hij bekend door het gedicht dat over hem werd geschreven door Willem Wilmink. De voordracht hiervan door Joost Prinsen wordt op YouTube nog altijd veel bekeken.
En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
~ Slotfragment van het gedicht van Willem Wilmink over Ben Ali Libi
Protesten tegen de bezetter
Dat het dagelijkse leven in bezet Nederland al zo snel na de Duitse invasie betrekkelijk normaal verliep, betekende niet dat de Nederlanders sympathiek stonden ten opzichte van de nieuwe machthebbers. Afgezien van NSB’ers en collaborateurs was de stemming gedurende de bezetting anti-Duits, al ging slechts een minderheid over tot actief verzet. Een eerste publieke uiting van protest tegen de bezetter vond plaats op 29 juni 1940, de verjaardag van prins Bernhard. Ondanks dat aanvankelijk veel Nederlanders zich door het vertrek van de koningin en haar familie in de steek gelaten voelden, groeide het Koninklijk Huis gedurende de bezettingsjaren uit tot symbool van verzet. Op de verjaardag van de prins droegen veel Nederlanders in zijn navolging een anjer in het knoopsgat. Daarom kwam de dag bekend te staan als Anjerdag. Er werden die dag bloemen gelegd bij monumenten, waaronder bij het standbeeld van Willem de Zwijger bij paleis Nooreinde in Den Haag. De bezetter keurde deze oranjeliefde af. Om dergelijke uitingen van sympathie voortaan te voorkomen, werd het koninklijk huis in de ban gedaan. Er mocht onder meer niet meer over geschreven worden in de kranten en kinderen leerden er niet meer over op school. De burgemeester van Den Haag, die de viering had gesteund, werd ontslagen en vervangen door een NSB’er. De Nederlandse opperbevelhebber, generaal Henri Winkelman, die het felicitatieregister op Paleis Noordeinde had ondertekend, werd als krijgsgevangene naar Duitsland afgevoerd.
Kreten als OZO (Oranje Zal Overwinnen) zouden blijven opduiken op muren, maar na de Anjerdag bleef het maandenlang rustig in de Nederlandse straten. Ondergronds ontstonden echter al snel na de Duitse invasie de eerste verzetsgroepen, waarvan De Geuzen het bekendst is geworden. Bernard IJzerdraat was de grondlegger van deze groep die vernoemd was naar de Nederlandse strijders tegen de Spanjaarden tijdens de Tachtigjarige Oorlog. De Geuzen hielden zich voornamelijk bezig met de verspreiding van anti-Duitse blaadjes. De groep werd echter opgedoekt door de bezetter en verschillende leden werden gearresteerd. Vijftien Geuzen, onder wie IJzerdraat, werden op 13 maart 1941 door de Duitsers gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte in de duinen bij Scheveningen. Over deze executie en die van nog drie anderen op hetzelfde moment schreef Jan Campert het gedicht ‘Het lied der achttien dooden’ dat in februari 1943 in de illegale pers werd gepubliceerd. Het zou uitgroeien tot het bekendste Nederlandse verzetsgedicht. Op de Waalsdorpervlakte zouden in totaal meer dan 250 Nederlanders worden geëxecuteerd door de bezetter. Tegenwoordig is het een belangrijke herdenkingsplaats waar jaarlijks op 4 mei door het Erepeloton Waalsdorp een herdenking wordt gehouden.
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.
~ Eerste strofe van ‘Het lied der achttien doden’ door Jan Campert
Na de Anjerdag was de Februaristaking van 25 en 26 februari 1941 de volgende grote protestactie in bezet Nederland. In de aanloop hiernaartoe hadden er in Amsterdam gewelddadige confrontaties plaatsgevonden tussen Joodse knokploegen en de Weerafdeling (WA), de geüniformeerde afdeling van de NSB. Daarbij was een WA-man omgekomen. Als represaille had de bezetter op 22 en 23 februari 1941 een razzia uitgevoerd, waarbij iets minder dan 400 Joodse mannen waren opgepakt en gedeporteerd naar Mauthausen. Uit protest hiertegen en mede uit ongenoegen om de verplichte tewerkstelling van werklozen in Duitsland had de Communistische Partij Nederland (CPN) opgeroepen tot een staking. De stakingsoproep werd massaal beantwoord, behalve in Amsterdam ook in andere grote steden in de Randstad. De bezetter trad hard op om de staking te onderdrukken. Er werd geschoten op stakers, waarbij tientallen gewonden en doden vielen. Verschillende communisten werden nadien opgepakt en naar een concentratiekamp afgevoerd of gefusilleerd. Zo waren drie van de ‘achttien doden’ op de Waaldorpersvlakte organisatoren van de Februaristaking. Verder werden de burgemeesters van Amsterdam, Haarlem en Zaandam vervangen, in eerstgenoemde stad door de pro-Duitse Edward Voûte en in de andere twee door NSB’ers.
Vond de Februaristaking vooral plaats in de grote steden, de April/Meistakingen in het voorjaar van 1943 speelden zich voornamelijk af buiten de Randstad. De aanleiding was dat 300.000 Nederlandse mannen op 29 april 1943 door generaal Friedrich Christiansen, de Wehrmachtbevelhebber in Nederland, als krijgsgevangenen werden opgeroepen voor arbeid in Duitsland. Wat begon met een lokale staking bij machinefabriek Stork in Hengelo ontwikkelde zich tot een grote protestactie die oversloeg naar grote delen van het land en duurde tot 3 mei. Omdat veel aan de staking deelnemende boeren hun melkopbrengst uit protest lieten wegstromen, kwam de staking ook bekend te staan als de Melkstaking. Net als gedurende de Februaristaking werden de stakingen door de bezetter met geweld onderdrukt. Via plakkaten werd het standrecht uitgeroepen. Er werd met scherp geschoten op stakers, waarbij 400 gewonden en 95 doden vielen. Daarnaast werden 80 stakers standrechtelijk geëxecuteerd. Vanaf dat moment was het iedereen in Nederland duidelijk dat de Duitse bezetter niet met zich liet spotten.
Verzetsgroepen
Behalve De Geuzen ontstonden er verspreid over Nederland diverse kleine en grote verzetsgroepen. Een belangrijke was de in 1942 opgerichte Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). De oprichters waren Helena Kuipers-Rietberg (‘tante Riek’) en de gereformeerde dominee Frits Slomp (‘Frits de Zwerver’). De groep hield zich bezig met het onderbrengen en verzorgen van onderduikers, waaronder Joden en jongemannen die wilden ontsnappen aan de Arbeitseinsatz. De gewapende tak van de LO werd gevormd door de Landelijke Knokploegen (LKP) en hield zich bezig met het plegen van overvallen om voedselbonnen en persoonsbewijzen te verkrijgen. Verder hield de LKP zich bezig met bijvoorbeeld het saboteren van de Duitse logistiek en met het liquideren van verraders. Bekende leden van de LKP waren onder meer Liepke Scheepstra, Leendert Valstar en Johannes Post. Post en Valstar werden in 1944 na hun arrestatie door de bezetter geëxecuteerd. Kuipers-Rietberg overleed datzelfde jaar in concentratiekamp Ravensbrück. Ze was verraden door Miep Oranje, een beruchte verraadster die werkte voor de Sicherheitsdienst. Frits Slomp en Liepke Scheepstra overleefden de oorlog.
Een andere grotere verzetsgroep was de Ordedienst (OD), die al kort na de Duitse invasie was opgericht met de bedoeling om de orde te handhaven als de Duitsers na een nederlaag zouden afdruipen. Militairen vormden de kern van de naar militair voorbeeld georganiseerde groep. Toen bleek dat de Duitse bezetting niet van korte duur was, ging de OD zich bezighouden met onder meer het verzamelen van inlichtingen en het uitvoeren van sabotageacties. De organisatie onderhield via radioverbinding nauwe contacten met de Nederlandse regering in Londen.
De regering stond een stuk wantrouwender ten opzichte van de in 1943 opgerichte Raad van Verzet (RVV) die in haar ogen te communistisch was. Weliswaar was het communistische verzet binnen de groep vertegenwoordigd, maar bijvoorbeeld ook progressieve en liberale verzetsmensen vonden onderdak binnen de RVV. Een bekend lid was communiste Hannie Schaft, die verantwoordelijk was voor verschillende succesvolle aanslagen op Duitsers en hun collaborateurs. Ze werd tegen het einde van de oorlog opgepakt en op 17 april 1945 geëxecuteerd in de duinen bij Bloemendaal. Onderdeel van het RVV was het kunstenaarsverzet, waarvan beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen een prominente vertegenwoordiger was. Hij was de oprichter van de Persoonsbewijzencentrale (PBC) die valse persoonsbewijzen maakte. Tijdens de door hem geleidde overval op het Huis van Bewaring I in Amsterdam op 1 mei 1944 werd hij door een kogel getroffen. De kunstenaar wist nog te ontkomen, maar werd twee weken later op zijn onderduikadres gearresteerd en op 10 juni 1944 in de duinen bij Overveen door de Duitsers gefusilleerd.
Een volk dat voor tirannen zwicht, zal meer dan lijf en goed verliezen, dan dooft het licht.
~ Zin uit een gedicht van H.M. van Randwijk, oprichter van verzetskrant Vrij Nederland.
CS-6 was een Amsterdamse verzetsgroep van linkse signatuur die onder andere verantwoordelijk was voor de aanslag van 5 februari 1943 op luitenant-generaal Hendrik Seyffardt, het boegbeeld en de commandant van het Nederlandsch Legioen. Deze militaire eenheid was binnen de gelederen van de Waffen-SS opgericht voor Nederlandse vrijwilligers die wilden deelnemen aan de strijd tegen het bolsjewisme aan het Oostfront. Seyffardt overleed de volgende dag aan zijn verwondingen. Een van de aanslagplegers was neuroloog Gerrit Kastein, die op 19 februari werd gearresteerd en overgebracht naar het hoofdkwartier van de Sipo en SD op het Binnenhof 7 in Den Haag. In een poging om te ontsnappen of om te voorkomen dat hij zijn verzetskameraden verraadde tijdens het verhoor, sprong hij door het raam op de tweede verdieping. Enkele uren daarna overleed hij aan zijn verwondingen. De kamer waarin het verhoor plaatsvond, staat sinds 2017 bekend als de Gerrit Kasteinkamer. De arrestatie van Kastein had de bezetter te danken aan verrader Anton van der Waals die in de verzetsgroep was geïnfiltreerd. Tussen mei 1941 en februari 1945 vielen door zijn toedoen meer dan 80 verzetsmensen in handen van de Duitsers, van wie bijna de helft gedood werd. Na de oorlog werd de beruchte verrader door het Haagse gerechtshof ter dood veroordeeld. Op 26 januari 1950 werd hij op de Waalsdorpervlakte geëxecuteerd.
Bekende verzetshelden
Misschien wel de bekendste Nederlandse verzetsheld is Erik Hazelhoff Roelfzema. Hij dankt zijn faam aan zijn met veel bravoure geschreven memoires die 1971 gepubliceerd werden onder de titel Soldaat van Oranje. Een verfilming volgde in 1977. Een musical ging in 2010 in première. Als student in Leiden schreef en verspreidde Hazelhoff Roelfzema in 1941 een anti-Duits manifest en zat hij een week gevangen in het huis van Bewaring in Scheveningen. Vanwege het grote aantal verzetsstrijders dat hier door de Duitsers werd gevangengezet, stond deze gevangenis bekend als het Oranjehotel. Aan boord van een vrachtschip maakte de ‘soldaat van Oranje’ later dat jaar de overtocht naar Engeland, wat hem een Engelandvaarder maakte. Engelandvaarders waren Nederlanders die vanuit het bezette Nederland de overtocht naar het Verenigd Koninkrijk maakten om zich daar aan te sluiten bij de geallieerde strijdkrachten. Een deel van de mannen werd opgenomen binnen de Koninklijke Prinses Irene Brigade, een Nederlandse militaire eenheid die deelnam aan de bevrijding van Europa. Hazelhoff Roelfzema zou echter eerst meedoen aan nachtelijke overtochten per motorboot over de Noordzee om radioapparatuur in Nederland af te zetten, deed daarna dienst in de Royal Airforce (RAF) en fungeerde uiteindelijk als persoonlijk adjudant van koningin Wilhelmina, die nogal gecharmeerd was van Engelandvaarders en zich graag met hen omringde. Hij overleed in 2007 op 90-jarige leeftijd.
Een andere verzetsman die vooral dankzij een verfilming van zijn verhaal bij het grote publiek bekend is geworden, is Wallraven van Hall. In de in 2018 uitgekomen speelfilm Bankier van het verzet wordt zijn verhaal verteld. Van Hall was oprichter van het Nationaal Steunfonds (NSF) dat zich bezighield met het uitkeren van geld ter bekostiging van het levensonderhoud van onder meer familieleden van Nederlandse zeelieden die zich in het buitenland bevonden en hun familieleden en (Joodse) onderduikers. Om aan betalingsmiddelen te komen bedacht Wallraven van Hall een constructie die eruit bestond om schatkistpromessen van de Nederlandsche Bank te vervalsen en die dan te verwisselen met de echte exemplaren in de kluis. De promessen waren schuldbekentenissen van de staat waar de regering in Londen garant voor beloofde te staan. Als er teveel vervalsingen in omloop zouden komen, dan zou dat de bezetter hebben kunnen opvallen, vandaar de verwisseling met de originelen. Deze bankfraude bleef onopgemerkt en bracht het NSF 51 miljoen gulden op. Hiermee zouden behalve personen ook verzetsactiviteiten bekostigd worden. Voor Wallraven van Hall liep het niet goed af. Nadat hij in januari 1945 na verraad in handen van de SD was gevallen, werd hij op 12 februari met zeven anderen in het openbaar gefusilleerd aan de Jan Gijzenkade in Haarlem.
Titus Brandsma was een representant van het religieuze verzet tegen de nazi’s. Deze karmelietenpater en hoogleraar aan de katholieke universiteit Nijmegen waarschuwde gedurende de jaren 30 al voor het nationaalsocialisme. Omdat hij zijn kritiek tijdens de bezetting openlijk bleef uiten en protesteerde tegen onder andere de Jodenvervolging werd hij door de bezetter opgepakt en via het Oranjehotel, kamp Amersfoort en de gevangenis van Kleef overgebracht naar concentratiekamp Dachau, waar hij op 26 juli 1942 werd vermoord. Na de oorlog werd hij in Nederland niet vergeten: er werden scholen, straten en kerken naar hem vernoemd. Ook internationaal gezien is zijn verhaal niet onopgemerkt gebleven. Paus Johannes Paulus II verklaarde hem in 1985 zalig (in 2022 gevolgd door een heiligverklaring door paus Franciscus). Er waren ook andere geestelijken in Nederland die zich tijdens de bezetting verzetten tegen de nazi’s: zo stuurden de gezamenlijke kerken op 11 juli 1942 een telegram aan Seyss-Inquart en andere bezettingsleiders waarin ze protesteerden tegen de aangekondigde deportatie van de Joden. Hoewel het bezettingsbestuur zich hier niets van aantrok, ging Rijkscommissaris Seyss-Inquart een openlijk conflict met de kerken uit de weg, bang dat dit het Nederlandse volk anders zou doen aanmoedigen tot meer verzet.
Het Nederlandse verzet was divers van maatschappelijke achtergrond, maar daarbinnen was Anton de Kom vanwege zijn donkere huidskleur desondanks een opvallende verschijning. Hij werd geboren in de toenmalige Nederlandse kolonie Suriname maar vestigde zich al voor de oorlog in Nederland, waar hij zich manifesteerde als schrijver, dichter en antikoloniaal activist. Toen zijn moeder in 1932 op sterven lag, keerde hij terug naar Suriname waar hij vanwege zijn politieke activiteiten gevangen werd gezet en vervolgens verbannen naar Nederland. Teruggekeerd in Nederland publiceerde hij in 1934 zijn boek Wij slaven van Suriname. Tijdens de Duitse bezetting sloot hij zich aan bij het verzet. Hij schreef onder andere voor de communistische verzetskrant De Vonk. In augustus 1944 werd hij in Den Haag door de bezetter opgepakt en via het Oranjehotel en kamp Vught naar Duitsland overgebracht. Daar stierf hij op 24 april 1945 aan tuberculose in kamp Sandbostel, een buitenkamp van concentratiekamp Neuengamme. Erkenning voor zijn verzetsdaden en antikoloniale activisme volgde zowel in Nederland als in Suriname vanaf de jaren 80. In 2006 werd in Amsterdam aan het Anton de Komplein in Amsterdam-Zuidoost een monument voor hem onthuld en sinds 2007 houdt het Verzetsmuseum in Amsterdam jaarlijks een Anton de Kom-lezing met als thema de strijd tegen intolerantie en discriminatie toen en nu.
Verzetsacties
Het is ondoenlijk om een compleet of representatief overzicht van belangrijke verzetsdaden te geven, maar als voorbeeld is de aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam aan de Plantage Kerklaan 36-38 op 27 maart 1943 noemenswaardig. De verzetsgroep rond de openlijk homoseksuele beeldend kunstenaar Willem Arondéus, een compagnon van de eerdergenoemde Gerrit Jan van der Veen, voerde deze actie uit omdat de in het bevolkingsregister opgeslagen gegevens door de Duitse bezetter gebruikt konden worden voor het opsporen van Joden, arbeidskrachten voor de Arbeitseinsatz en verzetsmensen. De aanslag werd in de avond ten uitvoer gebracht door negen verzetsstrijders onder aanvoering van Arondéus. Door zich voor te doen als politiemensen slaagden ze erin binnen te komen en in het gebouw explosieven af te laten gaan, maar de schade bleef beperkt. De Sicherheitsdienst wist ruim twintig betrokkenen op te sporen, waarvan er op 1 juli 1943 twaalf ter dood werden veroordeeld. Ze werden dezelfde dag nog in de duinen bij Overveen geëxecuteerd. Willem Arondéus was één van de gefusilleerden.
“De Nederlandse grondwet ademt verdraagzaamheid en toleràntie. Je kunt hier over het algemeen doen en laten wat je wilt, en zeggen wat je wilt… Je bent hier vrij. Vrij met de oorlog als het negatief, van de kleurenfoto van de vrede.”
~ Fragment uit de toespraak van André van Duin op de Dam op 4 mei 2021.
Succesvollere verzetsacties waren de zogenoemde ‘Tilburgse zegeltjeskraak’ en de overvallen op het Huis van Bewaring in Arnhem en Leeuwarden. Eerstgenoemde was een overval op het Tilburgse gemeentehuis op 25 januari 1944 door de KP-Soest, een afdeling van de LKP, waarbij 105.000 ‘Rauterzegeltjes’ en 700 blanco persoonsbewijzen buitgemaakt werden. Zonder het naar SS-generaal vernoemde zegeltje in je persoonsbewijs kon je in 1944 geen distributiebonnen ontvangen, wat de voedselbevoorrading voor onderduikers in gevaar bracht. Mede omdat er geen doden bij vielen, noemde oorlogschroniqueur Lou de Jong deze operatie een van de belangrijkste wapenfeiten van het Nederlandse verzet. Uit het Huis van Bewaring in Arnhem werden op 11 juni 1944 meer dan vijftig verzetsmensen bevrijd, een vergelijkbaar aantal werd op 8 december 1944 bevrijd uit het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Beide bevrijdingsacties werden uitgevoerd door lokale Knokploegen. Over laatstgenoemde verzetsactie verscheen in 1962 een speelfilm, getiteld De Overval.
Collaboratie
Een grote groep Nederlanders koos in plaats van voor verzet voor collaboratie, oftewel samenwerking met de bezetter. NSB’ers werden gedurende de oorlog op verschillende bestuurlijke posten benoemd. Zo werd NSB’er Meinoud Rost van Tonningen in 1941 secretaris-generaal van het departement van Financiën en president van De Nederlandsche Bank. Behalve burgemeesters werden ook veel politiechefs vervangen door NSB’ers. Ook minder hoge functies binnen overheid en politie werden gedurende de bezettingstijd steeds vaker bekleed door NSB’ers. Met name leden van de in november 1943 opgerichte Nederlandsche Landwacht werden gehaat en gevreesd door de meeste Nederlanders. Gewapend met een jachtgeweer – vandaar de bijnaam ‘Jan Hagel’ – werden deze NSB’ers ingezet voor politietaken. Ze bewaakten bijvoorbeeld toegangswegen tot steden, waar ze voedsel innamen van uitgehongerde mensen die dit op het platteland waren wezen halen.
Tussen de 22.000 en 25.000 Nederlanders deden tijdens de oorlog dienst in de Waffen-SS, de gewapende afdeling van de SS. Ze vochten vooral aan het Oostfront. In Duitse propaganda werden Nederlandse jongemannen opgeroepen om hier aan Duitse zijde mee te strijden tegen het bolsjewisme. Ongeveer 7.000 Nederlanders sneuvelden in Duitse krijgsdienst. In rouwadvertenties stond dat ze waren “gevallen voor Führer, Volk en Vaderland”. Waarschijnlijk de bekendste Nederlandse Waffen-SS’er was Gerard Mooyman die als commandant van een stuk antitankgeschut in 1943 onderscheiden werd met Ridderkruis van het IJzeren Kruis. Door de Duitse propaganda werd hij gretig als voorbeeldfiguur ingezet. Hij overleed als gevolg van een verkeersongeval in 1987. Tijdens een interview met Revue in 1967 had hij zijn afschuw uitgesproken over de misdaden van zijn nazi’s.
Ik beschouw alles wat ik in de Duitse tijd heb meegemaakt, als een grote persoonlijke tragedie. Als jeugdig nationaal-socialist en fanatiek vechter voor dit ideaal ben ik later tot de conclusie gekomen dat ik gestreden en geleden heb voor een misdadige zaak. Nog steeds ril ik bij de gedachte aan het onvoorstelbare leed dat de nazi’s aan honderdduizenden joden en landgenoten hebben toegebracht, misdaden waarvoor ik als militair collaborateur bij de waffen SS in zeker opzicht medeverantwoordelijk ben. Heel wat oude frontsoldaten die dit lezen, zullen deze uitspraak van mij niet hebben verwacht, maar ik voel mij een bedrogen idealist, een slachtoffer van het nationaal-socialisme.
~ Gerard Mooyman in Revue, 1969 – Bron: Feldgrau.net
Jodenvervolging
Een bevolkingsgroep die bijzonder zwaar getroffen werd tijdens de bezetting waren de Joden. In januari 1941 verbleven er in Nederland ongeveer 160.000, waarvan 137.000 met de Nederlandse nationaliteit. Onder de buitenlandse Joden bevonden zich veel vluchtelingen uit het Duitse rijk die voorafgaand aan de Duitse invasie in Nederland hier asiel hadden gekregen. Door de bezetter werden 157.000 Joden geregistreerd. Aan deze registratie hadden Nederlandse ambtenaren, onder andere van de Rijksinspectie der Bevolkingsregisters, zonder protest meegewerkt. In de zomer van 1941 werd in het persoonsbewijs van Joden op twee plaatsen een ‘J’ gestempeld, zodat ze makkelijk te identificeren waren. Geleidelijk werd de Joodse bevolking door de bezetter van het economische en sociale leven geweerd. Zo waren Joodse bedrijven in het najaar van 1940 onder toezicht van een niet-Joodse Verwalter (zaakwaarnemer) geplaatst en uit overheidsdienst ontslagen. Joodse kinderen mochten vanaf september 1941 niet meer naar openbare scholen en in diezelfde maand hadden Joden geen toegang meer tot parken, horecagelegenheden, schouwburgen, zwembaden en musea. Bang voor wat hen verder nog te wachten stond, pleegden honderden Joden tussen 1940 en 1943 zelfmoord.
Sobibor begon in het Vondelpark. Met een bordje: ‘Voor Joden verboden’.
~ Koning Willem Alexander in zijn toespraak tijdens Dodenherdenking op 4 mei 2020.
Na geregistreerd en uitgesloten te zijn volgde voor alle Joden vanaf 6 jaar oud in mei 1942 de verplichting om op hun kleding zichtbaar een Jodenster te dragen. Voor dit lapje stof moesten de dragers zelf betalen, het niet dragen was strafbaar. Al deze maatregelen maakten het de bezetter makkelijk toen in de zomer van 1942 begonnen werd met de deportatie van Joden naar de vernietigingskampen in Polen. De coördinatie hiervan werd voor een groot deel overgelaten aan Joodse Raden, bestaande uit Joodse vertegenwoordigers, waarvan de grootste in Amsterdam gevestigd was. Het merendeel van de transporten verliep via kamp Westerbork in Drenthe, dat oorspronkelijk voor de oorlog door de Nederlandse staat was opgericht als vluchtelingenkamp voor Duitse Joden. In totaal werden 107.000 Joden door de nazi’s weggevoerd met medewerking van de Nederlandse Spoorwegen. De belangrijkste bestemmingen waren de vernietigingskampen Auschwitz-Birkenau en Sobibor, waar de meeste Joden direct bij aankomst vergast werden. Er zouden in totaal slechts zo’n 5.450 Joden terugkeren uit de kampen, waarvan Jules Schelvis er een van was. Zijn vrouw en schoonouders werden in Sobibor gedood. Na de oorlog zou Schelvis een standaardwerk schrijven over het vernietigingskamp Sobibor. De toespraak van koning Willem Alexander tijdens Dodenherdenking op 4 mei 2020 was geïnspireerd op het verhaal van Schelvis.
Jules Schelvis doorstond de hel en wist toch als vrij mens weer iets van het leven te maken. Veel meer dan dat. “Ik heb vertrouwen in de mensheid gehouden”, zei hij. Als hij het kon, kunnen wij het ook. Wij kunnen het, wij doen het samen. In vrijheid.
~ Koning Willem Alexander in zijn toespraak tijdens Dodenherdenking op 4 mei 2020.
Om te ontsnappen aan vervolging doken in Nederland tussen de 20.000 en 30.000 Joden onder. Hierbij werden ze geholpen door het verzet en door gewone Nederlanders, want terwijl de meerderheid van het Nederlandse volk passief bleef, waren er ook velen die zich wel bekommerden om hun Joodse medemens. Door het Israëlische Holocaustinstituut Yad Vashem werden tot 1 januari 2020 5.851 Nederlanders onderscheiden tot Rechtvaardige onder de Volkeren vanwege hun hulp aan Joden tijdens de oorlog. Er moeten nog veel meer mensen betrokken zijn geweest bij de hulp aan Joden, want alleen al bij het regelen van voedsel voor onderduikers waren meestal meerdere personen betrokken. Lang niet alle onderduikers overleefden de oorlog. Vaak was er verraad in het spel wanneer de Duitsers een onderduikadres binnenvielen. De bekendste onderduikers die verraden en gedeporteerd werden, zijn Anne Frank en haar familie en andere medeonderduikers. Het dagboek dat Anne Frank tijdens haar onderduiktijd bijhield werd na de oorlog uitgebracht onder de titel Het Achterhuis en is wereldwijd waarschijnlijk het bekendste boek over de Jodenvervolging door de nazi’s. Ook het dagboek van de in Middelburg geboren Etty Hillesum, die in 1943 stierf in Auschwitz, werd na de oorlog gepubliceerd en behoort tot de klassiekers in de Holocaustliteratuur.
De nazi’s profiteerden financieel van de deportatie van de Joden doordat zowel het roerend als onroerend goed van de gedeporteerde Joden door hen inbeslaggenomen werd. Via de bank Lippmann, Rosenthal & Co in Amsterdam, waar Joden verplicht hun banktegoeden, contant geld, sieraden en andere kostbaarheden moesten inleveren, werden vele miljoenen geroofd. Behalve de Duitse staat profiteerden ook Nederlanders van de deportatie van de Joden. Zo werden ‘Jodenjagers’ voor elke ondergedoken Jood die ze opspoorden, beloond met een premie van 2,50 tot 40 gulden, ‘kopgeld’ genoemd. Een beruchte Jodenjager was de Amsterdamse crimineel Dries Riphagen door wiens toedoen minstens 200 Joden in handen van de nazi’s vielen. Hij wist in 1946 uit Nederland te ontsnappen en belandde uiteindelijk in Argentinië. Tot zijn overlijden in 1973 was hij een vrij man. Een andere beruchte helper van de nazi’s bij de Jodenvervolging was de NSB’er Abraham Puls, wiens verhuisbedrijf de huizen van afgevoerde Joden in Amsterdam leeghaalde – of ‘pulste’. Hij ontsnapte niet aan vervolging: na eerst ter dood veroordeeld te zijn, werd zijn straf omgezet in levenslange gevangenisstraf en later in 24 jaar.
Fragment uit de Westerborkfilm met Settela Steinbach
Roma en Sinti
Ook de Roma en Sinti in Nederland kregen te maken met vervolging door de Duitse bezetter. Vanaf 16 december 1942 was het hen niet langer toegestaan door Nederland rond te trekken. Op 16 mei 1944 werden bij een razzia in achttien gemeenten 578 ‘zigeunerachtige personen’ opgepakt en afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork, waarvandaan een deel afgevoerd werd naar Auschwitz. Het bekendste slachtoffer van de vervolging van Roma en Sinti in Nederland is het meisje Settela Steinbach. Zij is te zien in filmopnamen van een transport vanuit Westerbork naar Auschwitz op 19 mei 1944. Jarenlang werd gedacht dat het meisje van Joodse afkomst was, totdat in 1994 haar werkelijke afkomst ontdekt werd door de Nederlandse journalist Aad Wagenaar. Het eerste monument ter herinnering aan de moord op Nederlandse Roma en Sinti werd in 1978 onthuld in Amsterdam op het Museumplein.
Kampen
Behalve Westerbork beschikte de bezetter in Nederland ook over andere kampen, waarvan die in Amersfoort en Vught het grootst waren. Eerstgenoemde werd in 1941 in gebruik genomen als Polizeiliches Durchgangslager (doorgangskamp van de politie) en fungeerde na een verbouwing vanaf 1943 als Erweitertes Polizeigefängnis (vergrote politiegevangenis). Het kamp was alleen bestemd voor mannelijke gevangenen. Onder hen waren onder meer opgepakte onderduikers voor de Arbeitseinsatz, verzetsmensen, Joden, Jehova’s getuigen, illegale slachters en krijgsgevangenen uit het Rode Leger. Van de circa 37.000 geregistreerde gevangenen werden er ongeveer 20.000 vanuit het kamp gedeporteerd naar concentratiekampen in Duitsland, waar een deel zou omkomen als gevolg van honger, mishandeling en uitputting. In kamp Amersfoort zelf, dat bekend stond om zijn harde regime, zouden 650 gevangenen sterven. De beruchtste kampbewaker was Joseph Kotälla, bijgenaamd ‘de beul van Amersfoort’, die na de oorlog in Nederland tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld. Hij stierf in 1979 in de gevangenis in Breda.
Kamp Vught werd geopend in januari 1943 en was het enige concentratiekamp in Nederland dat naar Duits voorbeeld was opgezet. De officiële naam was Konzentrationslager Herzogenbusch. Het kamp beschikte over een aparte afdeling voor vrouwen en voor Joden. In totaal verbleven er tussen januari 1943 en september 1944 zo’n 31.000 gevangenen, waarvan er circa 12.000 Joods waren. Vrijwel allemaal werden de Joodse gevangenen via kamp Westerbork gedeporteerd naar de vernietigingskampen van de nazi’s in Polen. Bijzonder tragisch waren de twee kindertransporten van 6 en 7 juni 1943, waarbij in totaal 1.269 Joodse kinderen, samen met 1.745 ouders, vanuit Vught, via Westerbork, gedeporteerd werden naar het vernietigingskamp Sobibor. Onder de niet-Joodse gevangenen in kamp Vught waren onder andere verzetsmensen en onderduikers, maar de grootste groep niet-Joodse gevangenen zat hier op beschuldiging van economische delicten. Dit waren bijvoorbeeld zwarthandelaren en mensen die illegaal vee geslacht hadden. Het kampregime was minder hard dan dat in de Duitse concentratiekampen, maar desondanks stierven hier 421 gevangenen door honger, ziekte en mishandeling. Op de fusilladeplaats even buiten kamp Vught werden 329 gevangenen geëxecuteerd.
Gijzelaars
Gedurende de bezettingstijd werden door de bezetter verschillende prominente Nederlanders als gijzelaars vastgehouden. Door te dreigen deze gijzelaars als represaille voor verzetsdaden te executeren wilde men het verzet ontmoedigen. Van 1942 tot eind 1944 werden honderden Nederlandse prominenten vastgehouden in gijzelaarskampen in Haaren en St. Michielsgestel in Brabant. Onder hen waren hoogleraren, juristen, politici en geestelijken. Bekende gijzelaars waren: schrijver Simon Vestdijk, Jan de Quay (een van de leiders van de Nederlandse Unie en toekomstig minister en minister-president) en Wim Schermerhorn (de eerste naoorlogse minister-president). De gijzelaars werden goed behandeld en hoefden geen dwangarbeid te verrichten. Acht van deze prominente gijzelaars zouden worden geëxecuteerd, maar de rest werd in 1944 vrijgelaten. Weliswaar werden gedurende bezettingstijd honderden gevangenen geëxecuteerd als represaillemaatregel, maar dit waren veelal mensen die al gevangen zaten op beschuldiging van verzetsactiviteiten. Ze werden Todeskandidate genoemd.
Represailles
Terwijl vanaf de zomer van 1944 de activiteiten van het verzet toenamen, onder andere in de vorm van sabotageacties en aanslagen op Duitse doelen, sloeg de bezetter keihard terug met contraterreur. Als gevolg van Hitlers Niedermachungsbefehl mochten verzetsmensen voortaan zonder proces geëxecuteerd worden. Dit gebeurde steeds vaker in het openbaar ter afschrikking. Twee grote represaille-acties, die beide een grote impact hadden op de Nederlandse samenleving, vonden plaats als reactie op twee afzonderlijke aanslagen door het verzet in Gelderland. De razzia op Putten volgde nadat in de nacht van 30 september op 1 oktober 1944 in de buurt door het verzet een aanslag was gepleegd op een Duitse personenauto, waarbij één dode viel. De Duitse bezetter zinde op wraak en besloot om als vergeldingsmaatregel de schuldigen te executeren en Putten in brand te steken, uitgezonderd de huizen van Duitsgezinde burgers en NSB’ers. De schuldigen voor de aanslag werden niet gevonden en daarvoor in de plaats werd door de nazileiding in Nederland besloten dat alle mannelijke Puttenaren in de leeftijd tussen 18 en 50 jaar moesten worden afgevoerd voor dwangarbeid in Duitsland. Daarnaast werden in de nacht van 2 op 3 oktober bijna honderd woningen en bedrijfsgebouwen in de brand gestoken. 659 Puttenaren werden afgevoerd naar kamp Amersfoort, waarvan een groot deel naar concentratiekamp Neuengamme werd overgebracht. In totaal zouden er 552 van hen omkomen, de meesten in Neuengamme.
Nadat SS- en politieleider Hanns Rauter in de nacht van 6 op 7 maart 1945 gewond was geraakt bij een aanslag door het verzet bij Woeste Hoeve werden 274 Nederlandse Todeskandidate geëxecuteerd. Verspreid over Nederland werden deze gevangenen geselecteerd en geëxecuteerd, onder meer bij Fort de Bilt bij Utrecht, op de Waalsdorpervlakte en bij kamp Amersfoort. Op de plek van de aanslag werden op 8 maart 117 mensen gefusilleerd. Eigenlijk was de aanslag niet gericht geweest op Rauter, maar op een vrachtwagen van de Wehrmacht. Nadat ze deze vrachtwagen in bezit hadden genomen, wilden de verzetsmensen hiermee vlees ophalen dat voor de Duitsers klaar lag bij een slachterij in Epe. Het voertuig dat ze aanvielen bleek echter de BMW van Rauter. Bij het gewapende treffen werden de chauffeur van Rauter en een andere officier op slag gedood. Rauter zelf werd geraakt door meerdere kogels en voor dood achtergelaten. Pas de volgende dag werd hij gevonden en naar een Duits militair hospitaal gebracht. Hij overleefde de aanslag en werd na de oorlog in Nederland ter dood veroordeeld. Op 25 maart 1949 werd hij in de duinen bij Scheveningen geëxecuteerd door een vuurpeloton.
Niet alleen de Duitsers voerden represailles uit. Tussen september 1943 en september 1944 werden door Nederlandse SS’ers verschillende moorden gepleegd als represaille voor aanslagen van het verzet op collaborateurs. De bedoeling was om na elke aanslag op een collaborateur door het verzet drie uitgesproken anti-Duitse of Oranjegezinde Nederlanders om te brengen. Meestal werden de slachtoffers in hun huis overvallen en vermoord. De operatie stond bekend als Aktion Silbertanne en onder de slachtoffers bevonden zich mensen uit alle lagen van de bevolking, zoals burgemeesters, onderwijzers, artsen, middenstanders en boeren. In totaal werden in het kader van deze operatie 45 Nederlanders omgebracht en overleefden elf anderen een aanslag op hun leven.
Luchtoorlog
Door de ligging van Nederland op de geallieerde aanvliegroute naar Duitsland was het in het luchtruim boven het land gedurende bezettingstijd drukker dan ooit. Vanaf 1942 zou de geallieerde bombardementencampagne op Duitse steden zich intensiveren en toen Nederland onderdeel werd van het oorlogsgebied vonden hier vele bombardementen plaats op met name Duitse doelen en infrastructuur. Gedurende de bezettingsjaren zouden in Nederland tijdens de luchtoorlog zo’n 6.000 vliegtuigen neerstorten, zowel Duitse als geallieerde. Ze werden meestal neergehaald door luchtafweergeschut of tijdens luchtgevechten. Voor de geallieerde vliegeniers die hun crash overleefden, gold dat ze vaak krijgsgevangen werden gemaakt. Het Nederlandse verzet zou echter ook vele honderden geallieerde vliegeniers tijdelijk opvangen op een schuiladres, waarvandaan ze heimelijk werden overgebracht naar België om daarvandaan door het Belgische en Franse verzet overgebracht te worden naar het neutrale Spanje. Daar aangekomen, konden ze terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk en weer meevechten.
Meermaals bleven Nederlandse burgers niet slechts getuigen van overvliegende bommenwerpereskaders en luchtgevechten, maar werden ze direct slachtoffer van de luchtoorlog. Het bekendste geallieerde bombardement op een Nederlands burgerdoel werd uitgevoerd door de Amerikaanse luchtmacht op Nijmegen op 22 februari 1944. Hierbij vielen meer dan 800 doden en werd een groot deel van de historische binnenstad verwoest. Lang werd aangenomen dat het een ‘vergissingsbombardement’ was, dus dat de Amerikaanse vliegeniers de stad hadden aangezien voor een doelwit in Duitsland. Tegenwoordig wordt aangenomen dat er eerder sprake was van een ‘gelegenheidsbombardement’, nadat het eigenlijke doel van hun missie was afgeblazen. Zeker is dat de Amerikanen nalatig waren bij het beoordelen of het doel legitiem was. Ook andere Nederlandse steden zouden door geallieerde bommen getroffen worden, waaronder Rotterdam op 31 maart 1943 en Enschede op 10 oktober 1943. Laatstgenoemde stad werd tevens, samen met Arnhem, op dezelfde datum getroffen als Nijmegen, op 22 februari 1944. In de Duitse propaganda werden geallieerde bombardementen gebruikt om de Nederlanders tegen de geallieerden op te zetten. Een propagandaposter toont bijvoorbeeld een bommenregen met daarbij de tekst:
“Van je vrienden moet je ’t hebben! NIJMEGEN, ENSCHEDE, ARNHEM.”
Dolle Dinsdag en Market Garden
Toen de Nederlandse premier Gerbrandy in Londen op 4 september 1944 op de radio ten onrechte meldde dat Breda was bevrijd, leidde dat de volgende dag tot veel commotie in bezet Nederland. NSB’ers en Duitsers sloegen op deze ‘Dolle Dinsdag’ massaal op de vlucht, terwijl veel Nederlanders reikhalzend uitkeken naar de eerste geallieerde tanks in hun straten. De werkelijkheid was echter anders, want de bevrijding van Breda zou nog tot 29 oktober 1944 op zich laten wachten. Voor een groot deel van Nederland duurde de bevrijding zelfs tot mei 1945. Wat er wel aan de hand was op de dag dat Gerbrandy deze woorden sprak, was dat de geallieerde opmars in West-Europa goed op gang was gekomen sinds de westerse geallieerden op 6 juni 1944 in Normandië de stranden hadden bestormd. Parijs werd bevrijd op 25 augustus en Antwerpen, afgezien van het havengebied, op 4 september. De eerste Nederlandse stad die de komst van de bevrijders kon vieren was Maastricht, op 13 en 14 september. Drie dagen later ging de geallieerde operatie Market Garden van start met de bedoeling om een bruggenhoofd te vormen om later vanuit Nederland door te kunnen stoten naar het Duitse Ruhrgebied.
Voorafgaand aan Market Garden was het personeel van de Nederlandse Spoorwegen opgeroepen om vanaf 17 september het werk neer te leggen met de bedoeling om daarmee de Duitse logistiek te ontregelen. Er werd massaal gehoor gegeven aan de oproep. De rest van de bezetting zou het stakende spoorwegpersoneel financieel ondersteund worden door het Nationaal Steunfonds. De geallieerde troepen, onder andere Amerikanen, Britten en Polen, stuitten tijdens de uitvoering van hun missies op groter Duits verzet dan waarop gerekend was. Hoewel onder andere Nijmegen en Eindhoven in geallieerde handen vielen, kwam de operatie bij Arnhem tot stilstand en lukte het niet Duitsland binnen te dringen. De lokale bevolking raakte verstrikt in het oorlogsgeweld. Met name de Arnhemmers werden zwaar getroffen. Zij moesten bovendien van 23 tot 25 september, samen met de bewoners van omliggende plaatsen, in opdracht van de bezetter hun zwaar gehavende stad verlaten, uit vrees voor een nieuw geallieerd offensief vanuit het Over-Betuwse bruggenhoofd en het feit dat de Britse zware artillerie bij Nijmegen Arnhem kon bereiken. De evacuees werden naar andere delen van bezet Nederland gestuurd, waaronder de Veluwe. Dat najaar moesten onder meer ook de bewoners van Groesbeek en Venlo geëvacueerd worden, omdat hun woonplaatsen zich in de oorlogszone bevonden en zwaar beschadigd zouden raken.
“Nijmegen. Een doodenstad, ondanks het drukke verkeer. Het hart lijkt weggeschoten. Een veld van puinen, een woestenij is de binnenstad geworden. Gapende kelders tusschen afgebrokkelde fundamenten, kerkgeraamten, welker gothische lijnen vooral in den avond een luguber schouwspel bieden. In zoo’n maanbeschenen nacht heb ik de binnenstad bezocht en het was alsof ik door een spookstad ging. Sommige muren rijzen hoog op, onbegrijpelijk dun en gebogen en werpen lange schaduwen. Fantomen worden het met dreigende armen en raadselachtige gezichten. Het licht speelt door de gaten en werpt bundels op den grond, waarin weer vreemde vormen bewegen, de schaduwen in de nabijheid der bouwvallen.”
~ Uit: Verwoest Nederland – een toch langs de puinen door Herman Moerkerk, 1945.
Met het mislukken van Market Garden kwam geen einde aan de geallieerde operaties op Nederlands grondgebied. Van 2 oktober tot 8 november 1944 vond in Zeeland de Slag om de Schelde plaatst. Het doel was om de Schelde toegankelijk te maken voor scheepsverkeer richting de Antwerpse haven. De operatie slaagde, maar de lokale bevolking kreeg het zwaar te verduren. Zo moest de Walcherse bevolking huis en haard verlaten omdat de geallieerden hun eiland inundeerden om de Duitsers tegen te werken. Bij een bombardement van de RAF op Westkapelle vielen 158 doden. Ook in Noord-Brabant vonden dat najaar nog zware gevechten plaats, waarbij in het bijzonder de Slag om Overloon bloedig verliep. Het was de enige tankslag die op Nederlands grondgebied zou plaatsvinden. Begin november ontstond een patstelling: het front liep dwars door Nederland met de grote rivieren als natuurlijke barrière. Ten zuiden van de grote rivieren was geallieerd gebied met het Militair Gezag als bestuurlijk orgaan van de Nederlandse regering. Boven de grote rivieren bleven de Duitsers aan de macht en stond de bevolking een bijzonder zware winter te wachten. In de Biesbosch, een met wilgenbossen en rietlanden begroeid getijdengebied op de grens van bezet en bevrijd Nederland, werd door zogenoemde ‘liniecrossers’ met behulp van kleine vaartuigen een verbindingslijn gecreëerd tussen het verzet en de geallieerden. Terwijl gestrande geallieerde piloten, onderduikers en inlichtingen naar bevrijd gebied werden overgebracht, werden medicijnen in tegengestelde richting vervoerd.
Hongerwinter
Als represaille voor de Spoorwegstaking legde Seyss-Inquart de binnenvaart stil. Als gevolg hiervan raakte het dichtbevolkte westen tijdelijk afgesneden van de voedsel- en brandstoftoevoer. Nadat de scheepsblokkade na zes weken werd opgeheven kwam het scheepvaartverkeer maar moeizaam op gang en toen zowel kanalen en rivieren als het IJsselmeer in december dichtvroren kon er tot februari niet gevaren worden. De gevolgen waren groot voor de bevolking van de Randstad. Stadsbewoners trokken massaal naar het platteland om aan voedsel te komen. Om zichzelf in die koude winter te verwarmen werden bomen uit parken massaal gekapt en werden zelfs meubels opgestookt. Om hongerige magen te vullen werden suikerbieten en bloembollen gegeten. Dat kinderen hun Poekie of Bello kwijtwaren, had eveneens met de honger te maken. Door het weinige en eenzijdige voedsel en de verslechterde hygiënische omstandigheden braken ziekten als hongeroedeem, tuberculose en schurft uit. Onder kinderen kwam veel dysenterie en difterie voor. Meer dan 200.000 mensen moesten wegens ondervoeding in een ziekenhuis worden behandeld. Geschat wordt dat tijdens de Hongerwinter tussen de 20.000 en 22.000 mensen omkwamen door ondervoeding, ziekte en uitputting.
Schoonmaken en bereiding. Achtereenvolgens worden bast en krans van den bol gehaald. Daarna snijdt men den bol overlangs door en haalt er de gele pit uit. Tulpenbollen worden op dezelfde wijze gekook als aardappelen, echter met dit verschil, dat zij in 7 minuten tot 15 minuten gaar zijn.
Stamppot met tulpenbollen. Men neme b.v. 2 kg tulpenbollen, 2 kg aardappelen en 4 kg roode kool. De bollen worden afzonderlijk gekookt. Maximaal 15 minuten. De aardappelen met de roode kool. Daarna de stamppot met de bollen afmaken en met een weinig zout en specerijen op smaak brengen.
Soep. Men neme b.v. 2 kg bollen. Deze schoonmaken, gaar koken, water afgieten. Daarna stampen en met 5 tot 6 liter water verdunnen. Soepgroenten bijvoegen en naar smaak zout en specerijen.
Gebakken tulpenbollen. Schoongemaakte, als uien gesneden tulpenbollen zijn te gebruiken als versnapering. Men snippert deze als uien in de heete frituur en laat ze lichtbruin aanfruiten.
~ Uit het Dagblad van Rotterdam van 29 januari 1945, via Delpher
De aankomst van Zweedse schepen met voedingsmiddelen en de evacuatie van duizenden kinderen uit de Randstad naar het oosten en noorden van het land, waar honger een minder groot probleem was, voorkwamen dat het dodenaantal nog hoger zou zijn geweest. Legendarisch werd het Zweeds wittebrood dat in februari 1945 massaal door geallieerde vliegtuigen aan kleine parachutes gedropt zou zijn boven Nederland. In werkelijkheid werden de broden echter door Nederlandse bakkers gebakken met meel dat vanuit Zweden over zee aangevoerd was. Echte verlichting volgde pas dankzij de geallieerde voedselleveringen uit de lucht (operatie Manna en Chowhound) en over land die eind april en begin mei georganiseerd werden met instemming van de bezetter. De Hongerwinter had ook op de lange termijn gevolgen voor de volksgezondheid. Kinderen die tijdens de Hongerwinter voorafgaand en na hun geboorte blootgesteld werden aan ondervoeding, hadden op latere leeftijd een grotere kans op verschillende gezondheidsproblemen dan leeftijdsgenoten die geen honger hadden geleden.
Bevrijding
Op 30 maart 1945 begonnen de geallieerden met hun opmars door het oosten en noorden van Nederland om de linkerflank van de geallieerde legers in Duitsland veilig te stellen en Duitse troepen in de Randstad in te sluiten. De troepen – vooral uit Canada – werden in elk dorp feestelijk onthaald. Rood-wit-blauwe en oranje vlaggen werden voor het eerst in jaren weer uit de kast gehaald. Nederlandse meisjes en vrouwen vielen voor de charmes van de stoere buitenlandse militairen en ‘Trees heeft een Canadees’ werd een populair bevrijdingslied.
Op sommige locaties moest nog een felle strijd gevoerd worden om de Duitsers te verslaan, bijvoorbeeld in de stad Groningen waar van 13 april tot 16 april gevochten werd. De capitulatie van het Duitse leger in Noordwest-Europa op 4 mei behelsde ook de troepen in Nederland. De capitulatie trad de volgende dag om 8.00 uur in werking.
Het duurde tot 4 mei voordat de Duitse troepen zich overgaven. In het machtsvacuüm dat ontstond tussen de overgave en de komst van geallieerde troepen ontstonden er op verschillende locaties in Nederland nog confrontaties tussen Duitsers en Nederlanders. Duitse militairen weigerden zich te laten ontwapenen door leden van de in september 1944 opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten (BS), die daartoe ook niet gemachtigd waren en zich formeel bezig moesten houden met ordehandhaving onder de bevolking. Op de Dam in Amsterdam kwamen op 7 mei 1945 meer dan dertig feestvierders om nadat Duitse militairen het vuur hadden geopend op de menigte. De aanleiding was een eerdere confrontatie tussen Duitsers en BS-leden.
Trees heeft een Canadees
O, wat is dat kindje in d’r sas
Trees heeft een Canadees
Samen in de jeep en dan vol gas
Al vindt zij dat Engels lang niet mis is
Wil zij dolgraag weten wat een kiss is
~ Fragment uit het lied gezongen door Albert de Booy en geschreven door Lou de Groot.
De bevrijding kreeg ook een zwart randje omdat op verschillende locaties collaborateurs en ‘moffenhoeren’ publiekelijk vernederd werden. De vrouwen werden kaalgeschoren of -geknipt en met pek of oranje verf besmeurd. Tot een ‘bijltjesdag’ – een grootscheepse, bloeddorstige afrekening – kwam het niet, hoewel opgepakte collaborateurs in de interneringskampen waarheen ze na hun arrestatie werden gebracht niet zelden afgeranseld werden, soms met de dood tot gevolg. Op 5 mei tekende de gecapituleerde Duitse bevelhebber Johannes Blaskowitz een bevel voor de verstrekking van gedetailleerde militaire informatie aan de geallieerden in Hotel de Wereld in Wageningen. Ondertussen werd er op Texel nog tot 20 mei 1945 doorgevochten tussen Duitse troepen en Georgische troepen die op 5 april in opstand waren gekomen omdat ze weigerden nog langer aan Duitse zijde te vechten. Er vielen honderden doden aan beide zijden en met 120 burgerdoden was ook de Texelse bevolking zwaar getroffen. Een einde aan de Tweede Wereldoorlog kwam er voor het Koninkrijk pas met de aankondiging van de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945. In Nederlands-Indië, dat vanaf maart 1942 bezet was door Japan, volgde na de Japanse nederlaag een wrede onafhankelijkheidsstrijd, die in 1949 uitmondde in de aftocht van de Nederlandse kolonisator en de oprichting van de soevereine staat Indonesië.
Einde van de oorlog
Nadat op 25 september en 18 oktober 1945 achtereenvolgens de Tweede en Eerste Kamer weer samengekomen waren in Den Haag, hield koningin Wilhelmina op 20 november 1945 haar eerste naoorlogse troonrede in de Ridderzaal. Op 13 maart 1945 maart had de vorstin na vijf jaar ballingschap weer voet op Nederlandse bodem gezet in het zwaar door oorlogsgeweld getroffen Eede in Zeeland. Seyss-Inquart werd op 7 mei door de geallieerden opgepakt. Hij werd tijdens het proces van Neurenberg ter dood veroordeeld en op 16 oktober 1946 terechtgesteld. Met de terugkeer van het koningshuis en het democratische bestel in Nederland was een begin gemaakt met het normaliseren van de samenleving, maar er was nog een lange weg te gaan. Collaborateurs moesten berecht worden, de gigantische oorlogsschade moest worden gerepareerd, teruggekeerde krijgsgevangenen, dwangarbeiders, Joden en kampgevangenen moesten gerepatrieerd worden en lichamelijke en geestelijke wonden moesten helen.
“De barbaren zijn weg, maar de wonden, die zij hebben geslagen, bloeden nog. Niet genoeg kunnen wij de misdadigers verachten, die, alle beloften ten spijt, met verkrachting van wet en oorlogsrecht, zich op ons land hebben geworpen. Onze minachting voor de laffe verraders, die land en volk trachtten te verkoopen, kan niet diep genoeg zijn. De profiteurs en slappelingen, die heulden met den dommen afgunstigen vijand kunnen wij niet genoeg misprijzen. Geen uitstel van rechtspraak, geen sentimentaliteit. Een snel, rechtvaardig oordeel, een strenge straf, die het gevaar bezweert, dat de schuldigen opleveren voor de samenleving. Máár… voorál: helpt, helpt de slachtoffers van hun gewetenloosheid en sadisme. Van de daken zou ik het willen roepen: In God’s naam helpt de slachtoffers! De duizenden, die alles verloren hebben, geen steen van hun huis meer bezitten, in gekregen kleeren loopen, met een onuitsprekelijk verdriet in het hart en een heimwee naar hun verloren dierbaren, dat óns de tranen uit de oogen perst.”
~ Uit: Verwoest Nederland – een toch langs de puinen door Herman Moerkerk, 1945.
De bezettingstijd zou nadien nog decennialang leiden tot felle debatten over schuld en onschuld, fout en goed en zwart en wit. Anno 2021 zijn waarschijnlijk alle taboes wel doorbroken, zijn de betrekkingen met buurland Duitsland volledig hersteld en zijn er steeds minder Nederlanders met actieve herinneringen aan de oorlogsjaren. De nagedachtenis aan de bezetting wordt levend gehouden op de jaarlijkse Dodenherdenking en Bevrijdingsdag, op 4 en 5 mei. Nog steeds fungeert de periode als moreel ijkpunt en is altijd één ding zeker; het laatste woord erover is nog niet gezegd.
Holocaust – Systematische Jodenvervolging door de nazi’s
Boeken over de Tweede Wereldoorlog
Bronnen ▼
-Buck Goudriaan, Verzetsman Gerrit Kastein 1910-1943, Uitgeverij De Nieuwe Vaart, Leiden, 2010.
-Chris van der Heijden, Grijs verleden – Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2008.
-Erik Hazelhoff Roelfzema, Soldaat van Oranje 1940-1945, Forum boekerij, Den Haag, 1970.
-Gerrie de Jong, René Kok en Erik Somers, Naar eer en geweten – Gewone Nederlanders in een ongewone tijd 1940-1945, Waanders, Zwolle, 2001.
-Herman Moerkerk, Verwoest Nederland – een toch langs de puinen, Diligentia, Amsterdam, 1945.
-Jules Schelvis, Binnen de poorten, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam, 2011.
-Lambert Teeuwissen e.a., 75 jaar bevrijding 1944-1945, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2020.
-René Kok en Erik Somers, Nederland en de Tweede Wereldoorlog deel 1 en 2, W-Books, Zwolle, 2005.
-Samuel Spector en Robert Rozett, Encyclopedie van de Holocaust, Kok, Kampen, 2004.
-Ton Kors, Hannie Schaft – Het levensverhaal van een vrouw in verzet tegen de nazi’s, Just Publishers, Meppel, 2015.
-Aad Wagenaar, Settela, Just Publishers, Meppel, 2007.
-Marc Uijland en Christel Tijenk, Eindpunt of tussenstation – Gids Nationaal Monument Kamp Vught, Vught, Stichting Nationaal Monument Vught, 2002.
-https://archief.ntr.nl/deoorlog/page/personen/780056/Arthur+Seyss-Inquart.html
-https://beeldbank.40-45nu.nl/https://wiki.beeldengeluid.nl/index.php/Oorlogradio
-https://beeldbankwo2.nl/nl/webexposition/detail/b3423bd8-534d-40b7-9629-3500d997f851
-https://denhaag.com/nl/waalsdorpervlakte
-https://nos.nl/artikel/191215-45-doden-door-silbertanne-moorden
-https://weerverleden.nl/19400510
-https://www.archieven.nl/nl/zoeken?mivast=0&mizig=210&miadt=2231&miaet=1&micode=444&minr=2437205&miview=inv2
-https://www.bhic.nl/ontdekken/ons-brabant/neergestorte-vliegtuigen-1940-1945
-https://www.canonvannederland.nl/nl/antondekom
-https://www.feldgrau.net/forum/viewtopic.php?t=22110
-https://www.jaarvanverzet.nl/verzetsactie/april-meistaking-en-melkstaking/
-https://www.jaarvanverzet.nl/verzetsactie/overval-op-huis-bewaring-arnhem/
-https://www.kampamersfoort.nl/
-https://www.militairespectator.nl/sites/default/files/bestanden/uitgaven/1994/1994-0319-01-0089.PDF
-https://www.oktober44.nl/
-https://www.oorlogsbronnen.nl/thema/Avondklok
-https://www.oorlogsbronnen.nl/thema/Nederlandse%20capitulatie
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1366/Riphagen-Dries.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1390/Kamp-Vught.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1703/Seyss-Inquart-Arthur.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1756/Brandsma-Titus.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1938/Anti-Joodse-maatregelen-in-Nederland-vanaf-1940.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/2262/Tilburgse-zegeltjeskraak.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/2286/Aanslag-op-het-bevolkingsregister-van-Amsterdam.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/2609/Hall-Walraven-van.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/2821/Overval-op-het-Huis-van-Bewaring-in-Leeuwarden.htm
-https://www.tweedewereldoorlog.nl/kennis/themas/systematische-uitsluiting-terreur-en-genocide/sinti-en-roma/
-https://www.tweedewereldoorlog.nl/nieuwsvantoen/nederlandse-kerken-protesteren-jodendeportaties/
-https://www.wandel.nl/blog/de-wandelsport-tijdens-de-tweede-wereldoorlog-.htm
-https://www.yadvashem.org/righteous/statistics.html
-https://wwwvoetbal.nl/nationaal/landskampioen
-https://www.grebbeberg.nl/index.php?page=algemeen-mei-1940#faq5_21
-https://www.brandgrens.nl/bombardement-en-brandgrens